Melati van Java: Hermelijn Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)
XXV.
Op den dag van het tochtje naar Djira was Corona bijzonder goed gehumeurd. Thoren van Hagen bleef den geheelen dag in het groote huis; 's avonds liet Corona hem de souvenirs van haar grootvader zien en verhaalde zij met een trots, die haar bijzonder goed stond van zijn dapperheid en van Napoleon's vriendschap voor hem. Ook toonde zij hem muziek, afkomstig van het fransche hof, waaraan haar overgrootmoeder eens schitterde; zij speelde die ouderwetsche airs op de piano en neuriede ze zelfs zoo goed zij kon, want haar stem was niet mooi. "Dat leerde mijn oudtante aan de Amsterdamsche jeugd op de harp spelen," zeide zij glimlachend, "zij moet een wonder van zachtheid geweest zijn. 't Javaansche bloed heeft al die zachtheid weggespoeld, want geen der Gérans is zacht, zelfs die kleine bengels niet, vraag het Iteko maar." "Meent u dan dat zachtheid niet evenals alle deugden met moeite wordt verkregen?" vroeg Thoren van Hagen. "Wel neen, men is zacht of men is 't niet, daar is geen middelweg tusschen! "Dan ben ik zoo vrij aan zachtheid weinig verdiensten toe te kennen. Een schaap is ook zacht, en ik kan niet zeggen dat ik met dat dier bijzonder veel op heb; wat ik in zachtheid waardeer, is een eigenschap, die slechts langzaam wordt veroverd. 't Is de kunst om het scherpe, bitse woord bijtijds terug te trekken als we voelen daarmee onnoodig een wond te zullen slaan, 't is te oordeelen, zooals wij zouden wenschen geoordeeld te worden, 't is lief te hebben met vergetelheid van zichzelf. 't Is de kracht om zichzelf te overwinnen. Hij, die niet als het te pas komt, toornig
[190:]
en verontwaardigd kan zijn, die niet geeselen kan, waar een tuchtiging noodig is, maar zich zelf dan op zijn zachtheid beroemt, dien reken ik haar meer als een ge brek dan als een deugd aan." "Meent u dat iemand hier zoo diep nadenkt?" vroeg Corona met een medelijdenden lach, "denkt u dat men hier aan zelfopvoeding doet en aan zelfoverwinning?" "Foei, wat lastert u uw familie, juffrouw de Géran! Denkt u dat ik niet weet hoe over geheel Java uw familie bekend staat om haar vlekkeloos leven, om haar trouw aan de overleveringen en goede beginselen van haar aloud geslacht, des te mooier omdat zij hier in de onverschillige indische omgeving zoo zeldzaam is?" "In groote dingen misschien, maar in kleine? Wie denkt er aan, zich beter te maken dan hij is? Als er een van ons goed is, is hij 't, omdat hij 't gemakkelijker en prettiger vindt dan slecht te zijn." "Gelooft u dat waarlijk?" vroeg Thoren van Hagen, "en leert de godsdienst hun dan niet om beter te worden dan zichzelf?" Corona boog het hoofd en voelde zich klein. "U miskent u en uw familie, juffrouw de Géran! Hoe menige daad is niet verricht hoe menig woord niet uitgesproken, alleen omdat u het bewustzijn in u droeg dat het beter ware ze achterwege te laten." "Wat moet u toch een deugdzaam en braaf mensch zijn," riep Corona met een hellen spotlach, "daar u zoo mooi spreken kunt!" "Ik," antwoordde Thoren van Hagen, en de peinzende uitdrukking, die zulk een droevige wolk over zijn gelaat kon doen trekken, werd sterker dan Corona ze ooit opgemerkt had. "Ik, u weet niet hoe slecht ik dikwijls was, u weet niet hoe vaak ik het goede heb gezien en toch mijn hand naar het kwade uitstak; u weet niet hoe ik meermalen gestreden heb en overwonnen ben. Maar dat is juist het ergste, te weten wat wij moeten doen om ons zedelijk te verheffen en toch het tegenovergestelde te verrichten. Maar u kan dat niet beoordeelen, juffrouw de Géran, u staat zoo hoog boven alle menschelijke zwakheden, u vindt elke zonde zoo verachtelijk, omdat u niets heeft te doen dan uw edele natuur te volgen."
[191:]
Corona antwoordde niet; zij bladerde een muziekboek door en hief de oogen niet naar hem op; waarom voelde zij zich zoo onbeduidend, zoo ontevreden met zichzelf als hij sprak? Van morgen had zij voor 't eerst eenig genoegen in zijn gezelschap gevonden, maar nu was hij weer onverdraaglijk, en toch scheen het een teleurstelling, toen hij zonder iets meer te zeggen naar Margot ging, die druk aan het dammen was met Philip, en haar vroeg: of zij den volgenden morgen met haar broer bij hem kwam roeien. "Ik heb alle visschen commando gegeven zich door Kromo te laten vangen en hun zondagsche baadjes aan te trekken." "O ja, heel graag, Thoren! Heel graag!" Het bloed vloog Corona naar de wangen; zij wierp het muziekboek op de piano en keerde haar toornig gelaat naar Margot. "Wat zeg je daar? Hoor ik 't goed! Brutaal nest, ga naar je kamer en je blijft er morgen den heelen dag. Hoe durf je mijnheer Thoren van Hagen aan te spreken of hij je speelkameraad is?" "Mijnheer heeft het me toegestaan," schreide zij. "Dat doet er niet toe, je mag het niet zeggen en al vraagt mijnheer nu ook duizendmaal excuus voor je, je gaat morgen niet uit en nu naar bed! Ik dien je voortaan weer als kleine meid te behandelen." Margot stond snikkend op, stiet haar stoel omver en wilde de kamer uitgaan, maar de oudste zuster riep haar terug. "Wil je dien stoel wel eens oprapen, ondeugend kind, of ik geef je een week kamerarrest." Zoo onwillig mogelijk zette Margot den stoel recht en verwijderde zich, luid schreiende. Corona stond als een beleedigde koningin tegen de piano, zoodra de strafoefening voorbij was, begon zij weer in de muziek te bladeren. "'t Spijt me dat ik onwillekeurig oorzaak ben van deze scène," zei Thoren van Hagen haar naderend met zijn spotlach, die haar steeds tot verzet prikkelde. "Ik begrijp niet hoe u zulke familiariteiten van zoo'n kind wil dulden." "Vindt u mijn naam nog niet lang genoeg?" vroeg
[192:]
hij lachend, "ik geef er zoo graag een stuk van present, in afwachting dat ik hem heelemaal weggeef." "Zij kan u mijnheer Thoren noemen, maar bij den naam, dat verdraag ik niet." "'t Spijt mij dat ik u zoo geërgerd heb en ik zal bij juffrouw Margot de vergunning intrekken." Toen 's avonds Corona in haar kamer kwam, zat Iteko daar aan een handwerkje bezig. "Wat heeft die Margot aangegaan!" zeide zij, "'t kind schijnt erg aan mijnheer gehecht te zijn. De straf is haar betrekkelijk onverschillig, maar dat zij zoo vernederd werd in zijn presentie, dat schijnt ze vreeselijk te vinden." "Zoo'n kind!" "Zij is het niet meer; ik stond verbaasd over haar vrouwelijke woorden." "Tegen mij?" "Natuurlijk! Ik durf u niet alles herhalen wat ze zeide." "Ik wil 't ook liever niet weten." "Zij is, geloof ik, erg op mijnheer Thoren gesteld en verbeeldt zich dat hij verliefd op haar is.. . ." "Reden te over om haar te doen voelen dat zij niets meer is dan een stout kind." "Maar 't ergste is dat zij uw handelingen aan een allerdwaaste beweegreden toeschrijft." "Wat durft zij over mijn handelingen oordeelen, van wie heeft ze dat geleerd?" "Wel, ik vrees van mijnheer Thoren zelf, want zij is geheel veranderd na zijn komst." "En wat heeft ze dan gezegd?" "Ik durf 't u niet herhalen." "Dwaasheid, als ik het verlang." "Zal u 't dan nooit aan haar laten merken? Mijn prestige is er mee gemoeid, tegenover de kinderen." "Dat spreekt, wat heeft dat impertinente ding gezegd?" "Dat u. . . dat u. . . o, 't is te onzinnig om het te zeggen, dat u zoo boos was omdat u ook veel om mijnheer Thoren geeft." Corona sprong niet op als een getergde leeuwin, zooals Iteko had verwacht, zij viel niet uit tegen Margot,
[193:]
maar keek peinzend voor zich; na eenige oogenblikken vroeg zij en haar stem klonk dof en heesch: "Zou je meenen dat anderen ook reden hadden te denken, wat Margot durfde zeggen bij 't zien van mijn strengheid?" "AIs u 't mij zoo stellig afvraagt, moet ik oprecht antwoorden: Mij dunkt het wel." "Waarom waarschuw je mij niet bijtijds, de menschen zijn zoo slecht en zuigen uit alles kwaad; hoe onzinniger een denkbeeld is, hoe eerder het geloofd wordt; je hadt het mij moeten zeggen." "Maar juffrouw, ik wist niet. . ." "'t Gewone praatje! Je had het moeten weten, 't is geen kunst iets te begrijpen, als het reeds gebeurd is maar men moet het vooruit kunnen zien." "lk hoop 't waar te nemen," antwoordde Iteko onderdanig. Corona bleef zwijgend nadenken. "Iteko", zoo begon zij weer, "zeg morgen aan Margot, dat ik de straf ophef; ze kan doen en laten wat ze verkiest, gaan waarheen ze wil." "Best juffrouw!" "Hoe oud is Margot?" "Bijna veertien jaar." "Nu, over twee en een half jaar kan mijnheer Thoren van Hagen om haar komen; tot zoo lang mag hij in zijn meer blijven visschen tot groote ergernis van de inlanders. Dan zal eindelijk de echte goudvisch zich laten vangen." Zij lachte onnatuurlijk scherp. "Ik wilde dat bij voor dien tijd weg was," mompelde Iteko. "Waarom? Hij hindert me niet en is zijn gezelschap wel waard. Wat maak je daar, Iteko?" "U sprak van granaatbloemen voor het volgende bal en ik probeer ze te maken." "Dat is reeds spoedig, vandaag over veertien dagen. Denk er om dat we een mooi toilet voor mevrouw Conrad klaar hebben. Ik wil dat zij er prachtig uitziet, lichtblauw natuurlijk met fijne gele bloemen, zal dat niet goed staan voor een blondine?" "De tint van mevrouw is wat te warm voor licht
[194:]
blauw. Niets zou haar beter kleuren dan rozerood van de allerlichtste nuance, met vergeet-mij-nietjes." "Nu, bestel het dan dadelijk uit Samarang, voor de bloemen kun je zelf zorgen." "Ik zal mijn best doen ze klaar te krijgen." "Je bent een juweel, Iteko. Hoe zou ik me redden, zonder jou?"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina