doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XXVI.

Den volgenden middag kwamen Portias en zijn vrouw uit Djantong terug.
"Vrouwtje," had hij tot Kitty onderweg gezegd, "in een muziekstuk worden de grootste effecten verkregen door wel aangebrachte rustpunten; dat wil zeggen door zwijgen, waar het noodig is. Geloof me, hou je mondje dicht over de onbegrijpelijke verhouding tusschen Conrad en Hermelijn, niemand heeft er iets mee te maken, Corona het allerminst."
"Voor hoe dom zie je me aan?" vroeg zij pruilend, "denk je dat ik mijn liefsten broer en mijn nieuw zusje zal verklappen?"
Maar hoe goed en hartelijk de kleine Kitty ook was, onnadenkend kon zij ook wezen; ten rechten tijd gewaarschuwd door haar man, sprak zij geen woord over het jonge paar, wat anders zeker het geval zou geweest zijn. Niemand had haar echter gezegd dat het beter was over Hermelijn's ondervindingen, ten huize van Toetie te zwijgen; en daar zij er behoefte aan had, Corona's aandacht op te wekken door haar vertellingen gaf zij een zeer gekleurd en opgesierd verhaal van het voorgevallene.
Corona was verontwaardigd, en besloot reeds den volgenden dag naar Djantong te gaan om van Hermelijn alles te vernemen.
Zij was verheugd over dat voorwendsel, want sints lang wenschte zij een dag alleen met Hermelijn door te te brengen; den volgenden morgen liet zij haar paard

[195:]

zadelen, gaf Dario, haar javaanschen jockey, bevel haar te vergezellen, en reed naar Conrad, waar zij omstreeks 12 uren aankwam.
De echtgenooten begonnen juist hun zwijgend maal, toen zij het erf kwam oprijden; zij zag er in haar donker grijslakensch kleed, dat haar figuur knap omsloot, met haar hoog hoedje Henri IV uit als een amazone van de vorige eeuw. De karwats hield zij nog in de hand, toen zij in de achtergalerij verscheen; de slip van haar kleed had zij in haar ceintuur gestoken, zoodat een gedeelte van haar donkerrooden rok er onder uitkwam.
Haar geheele houding was krijgshaftig en haar stap klonk veerkrachtig en energiek op de roode vloersteenen.
"Ik kom juist bijtijds naar ik zie," sprak zij glimlachend en gaf Hermelijn een kus, terwijl zij naar de gewoonte der Gérans haar broer met geen groet verwaardigde.
"'t Is wel een ongehoopt bezoek," zeide Hermelijn min of meer uit de hoogte.
Corona voelde het dubbelzinnige van dit woord niet en ging voort:
"Ik hoorde van Kitty dat je terug was, en nu kon ik het verlangen niet weerstaan om je eens in je huishoudentje te zien."
"O, 't is allerliefst van je! Wil je mee eten!"
"Natuulijk, ik heb Angot naar den stal gezonden en je verliest me eerst tegen van avond! Misschien komt papa mij halen; ik heb veel met je te bespreken, Hermelijn."
"Ik misschien ook," was het kalme antwoord.
"O foei, Conrad! Wat laat je die honden toch om de tafel dwalen; ze komen telkens met hun pooten aan het laken. Dit moet Hermelijn toch erg hinderlijk zijn, niet!"
"Als hij vermoedde dat 't mij hinderde, zou Conrad ze reeds lang het erf op gestuurd hebben."
"Maar ik kan ze niet uitstaan, mijn Matjan komt nooit in de achtergalerij als we eten. Stuur ze weg, Conrad!"
Conrad gaf een teeken, waarop ze zich verwijderden, hij zelf had een courant opgenomen en scheen druk te lezen.
"ls hij altijd zoo amusant?" vroeg Corona.

[196:]

"Dat kan u begrijpen; hij wil aan u de zorg overlaten om hier leven en vroolijkheid te brengen."
Conrad bromde iets onverstaanbaars, zijn wenkbrauwen fronsten zich en hij trappelde met de voeten.
"O foei, wat is die rijst naar gekookt en die sajor [Saus.] is erg flauw, ik begrijp niet dat Bitja ze gekookt heeft."
"Dat deed ze ook niet."
"En wie heeft het gedaan?"
"Ik, en voor een eerste proeve vind ik het nogal draaglijk."
"En waar is Bitjak?"
"Haar grootmoeder of tante was ziek en ze is naar de kampong."
"Dat heb je haar toegestaan?"
"Natuurlijk."
"Nu, dan kan je er pret van beleven; als je begint met hun permissie te geven voor elke kleinigheid, dan ben je goed af. Ik begrijp niet Conrad, dat jij je vrouw niet beter raadt."
"Ik bemoei me met geen huishoudelijke dingen," was het korte antwoord.
"Maar vind je die rijst niet oneetbaar; ik verkies dat brouwsel niet."
"Ze is heel goed!"
"Mijn hemel! Wat voor tottok ben je geworden om daar genoegen mee te nemen!"
"Ik zal je beschuiten geven, dat is 't eenige wat ik in huis heb," zeide Hermelijn opstaand om naar de dispens te gaan.
"Nu, ik zie wel dat je heele huishouding misloopt, Conrad," verzekerde Corona terwijl Hermelijn weg was, "'t is haar schuld niet, maar zij is toch vreemd en ik geloof een beetje eigenzinnig, of heb ik het mis?"
"Zij is zeer goed, er valt niets op haar te zeggen," en Conrad boog zijn hoofd al dieper en dieper over de courant, zonder te merken dat deze al een paar maanden oud was.
"Nu, dat wil ik graag gelooven maar je moet haar raden en niet in alles haar zin laten, anders kom je geheel onder haar pantoffeltje."

[197:]

"Daarvoor kan ik zelf zorgen, ik heb niemands raad noodig," hij stond op en ging meer oprecht dan beleefd naar de stallingen.
"Wil je eens kijken of Angot goed verzorgd is?" riep zij hem na.
Hermelijn kwam terug met een schaaltje ham en amerikaansche beschuit, die zij op tafel zette.
"Weinig maar uit een goed hart," sprak zij, "'t spijt me dat je het zoo treft, Corona!"
"Dat het mij treft is minder, maar ik vind het idee onaangenaam dat jelui gebrek lijden en dat je huishouding niet op rolletjes gaat. Had ik dat geweten. . ."
"O laat het mij over, als er niets anders was dan dat!"
"Dit zijn kleinigheden waarvan je toekomstig geluk afhangt."
"Mijn geluk!"
"Ja zeker, je hebt er staaltjes van gezien, hoe een net ingericht huis heel in de war kan raken door een slordige, domme vrouw zooals Toetie, en gaat men eens de helling af dan is er geen redding mogelijk."
"Ik ben je dankbaar voor je goeden raad! Neem nog een beschuit."
"Dank je, hé! waarom heb je het buffet verplaatst?"
"'t Beviel me daar niet."
"Maar ik had 't zelf daar het doelmatigst gevonden."
"Ik vond het niet en ik heb 't veranderd."
"Dan heb ie misschien nog meer verzet."
"'t Kan best wezen."
Corona stond op en ging de kamers door; zij vond alles geheel anders gearrangeerd. Hermelijn was bezig op hollandsche wijze de tafel af te nemen, blijde een voorwendsel te vinden om haar schoonzuster alleen te laten.
Conrad kwam door een omweg juist in de voorgalerij.
"Maar Coen," riep zij, "hoe heb je dat kunnen aanzien? Hermine heeft hier alles veranderd, wat ik geschikt had. Laat je alles dan zoo maar toe!"
"'t Is immers mijn en dus ook haar huis."
"Foei, zoo'n wijsneuzigheid, dat jonge ding! Zij wil mij tegenwerken, maar ik zal ze. . ."
Deze laatste woorden werden niet luid uitgesproken;

[198:]

de kamers betrad Corona niet, zij ging weer naar de achtergalerij en zette zich op de canapé neer.
"En bevalt het je hier goed, Hermelijn?" vroeg zij.
"Uitstekend."
"Erg stil?"
"Levendig genoeg voor ons!"
"Dat begrijp ik, daarom moest zeker alles door mekaar gehaald worden. Wat een idée."
"Van wie zijn onze meubels?"
"Van wie. . . van wie? Wel, ze komen van mij!"
"Maar nu zijn ze toch van ons, niet waar en we kunnen er mee doen wat ons bevalt!"
Corona zag haar schoonzuster scherp in de oogen; zij vertrouwde haar ooren niet, maar zij kende Hermelijn niet genoeg en wilde haar peilen, vóór zij haar terechtwees.
"'t Schijnt dat jij je hier erg verveelt om tot zoo'n amusement je toevlucht te nemen. Vond je het bij August of Guillaume prettiger?"
"Een goede vrouw, zooals ik 't hoop te worden, amuseert zich alleen bij haar man."
"Maar vertel me eens wat er tusschen jou en Toetie gebeurd is."
"O foei die Kitty!" dacht Hermelijn geërgerd en antwoordde:
"Niets bijzonders, wat het vertellen waard is."
"Maar ik moet het weten. Daarvoor kom ik opzettelijk hier."
"Dan hadt ge u de moeite kunnen sparen. 't Is mijn gewoonte niet te klagen over de huizen, waar ik gastvrij ontvangen werd."
"Maar hier is 't een ander geval. 't Is van het grootste belang dat ik alles hoor, wat Toetie jou gezegd heeft."
"Dat gaat niemand aan!"
"Mij wel!"
"Waarom u meer dan anderen?"
"Waarom, waarom? Wel, wat een vraag! Omdat. . ."
"Omdat u alles weten moet, wat er bij uw broers en zusters voorvalt, niet waar? Nu, van mij zal u het niet weten, want ik zie er het noodzakelijke niet van in."
"Maar Hermine, doe je mij den oorlog aan?"

[199:]

"Dat is volstrekt mijn bedoeling niet, maar als u 't daarvoor wil aanzien, dan kan ik er niets aan doen!"
"Je bent een onverstandig meisje, meer niet, Hermine; met hoeveel liefde ben ik je niet tegemoet gekomen, hoe hartelijk heb ik je als mijn zuster begroet! En je slaat nu een toon tegen mij aan, zooals geen van mijn zusters en broers het ooit gedaan heeft; als het je maar niet eens spijt zoo aan je humeur te hebben toegegeven."
"Niets kan me in het vervolg meer spijten, niets!"
Juist kwam Conrad binnen en maakte een einde aan het gesprek, dat een zeer onaangename richting begon aan te nemen, want Hermelijn had alle moeite om niet in grieven uit te barsten en haar overvol hart eindelijk eens lucht te geven tegen haar, die zij van laag bedrog en geheime kuiperijen verdacht hield en voor de oorzaak van haar treurig leven aanzag.
"We zullen er maar over zwijgen," sprak Corona met een zelfbeheersching, die haar vreemd was; misschien dacht zij aan Thoren's woorden van dien avond, misschien was er iets in Hermelijns oogen dat haar deed vreezen voort te gaan en raadde zij den bitteren wrok, dien het vrouwtje van haar broer tegen haar koesterde en wilde zij tot allen prijs een uitbarsting vermijden.
"Over veertien dagen geeft de regent een bal ter gelegenheid van het huwelijk zijner dochter na een groote senènan. Dat is een Javaansch tournooi, Hermelijn; papa verwacht dat je beiden er zult komen; wij overnachten natuurlijk in Soekarenga. Als je inlichtingen wilt hebben, ben ik bereid je die te geven."
"Ik weet niet hoe Conrad er over denkt."
"Als je gaan wilt, is 't mij goed."
"Papa rekent er op."
De middag ging langzaam voorbij; het was een zonderlinge verhouding tusschen dat drietal, Conrad ging heen. Hermelijn nam een werkje, Corona begon te lezen, zij voelde zich slecht op haar gemak en was blijde toen het tijd werd thee te drinken.
Hermelijn liet haar veel alleen, zij had huiselijke zorgen, dubbel zwaar in de afwezigheid van haar meid, en 't was Corona een verlichting als zij vrdween; het

[200:]

gesprek wilde niet vlotten en zij had zich toch zoo veel van den omgang met haar europeesch nichtje voorgesteld; ook over Toetie kreeg zij niets te hooren.
"Hermine," de bijnaam ging haar niet goed meer af, "ik heb iets bedacht: het huishouden veroorzaakt je zoo veel moeite en je bent er nog zoo vreemd in. Zal ik je Iteko zenden? Zij is een uitstekende huishoudster. In dien tusschentijd zal ik de kinderen wel les geven."
Werkelijk dacht Corona een goede daad te verrichten, want Iteko afstaan was haar een groote opoffering; zij hield er volstrekt niet van, de kinderen bezig te houden maar zij wilde Hermelijn gunstig stemmen en misschien ook doen wat Thoren goed en edel had genoemd; zij was er zich niet van bewust en zou de laatste veronderstelling zeker met verontwaardiging van zich afgeworpen hebben.
't Viel haar tegen toen Hermelijn koel antwoordde:
"Dank je, Conrad is teveden en ik ben blijde iets te kunnen doen. Ik kan vreemde hulp missen en wil u geen overlast aandoen."
Ook dat gelukte niet, maar wat kon Hermelijn haar toch verwijten, zij had immers alles wat een mensch begeeren kan! Zij vond niets bijzonders in de verhouding tusschen Conrad en haar; 't waren alleen de dwaze Portias en Kitty, die het publiek met hun dwaas gekir lastig vielen.
En toch er lag zoo'n bittere trek om Hermelijn's lippen, dien zij den eersten morgen niet gezien had, in haar oogen las zij een stil, maar niet minder welsprekend verwijt. 't Werd Corona eng tegenover haar en zij was innig blijde toen haar vader met Philip aan kwam rijden om haar af te halen.
Geheel anders was Hermelijn tegenover hen; zoo hartelijk, zoo echt vormelijk, dat was zij werkelijk; tegen haar alleen gedroeg zij zich zoo vormelijk. Eindelijk kon Corona het niet langer verdragen; op het oogenblik dat de gasten zouden vertrekken nam zij haar schoonzuster ter zijde en, haar handen op Hermelijn's schouders leggend, vroeg zij:
"Zeg me de waarheid Hermelijn, verwijt je mij iets? Ben je niet gelukkig in je nieuw leven?"

[201:]

Hermelijn zag haar aan met de groote oogen, die slechts bestemd schenen om de wereld toe te lachen en waaruit nu een aan wanhoop grenzende smart sprak:
"Je hebt je wil, Corona," antwoordde zij, haar handen losmakend, "ik ben getrouwd, maar wanneer je eens iemand innig lief krijgt, dan zal je eerst begrijpen, wat voor lot je mij bezorgd hebt door je bedrog!"
Corona was doodsbleek geworden, haar lippen trilden.
"Angot wacht," riep haar vader.
Zij keerde zich om en besteeg haar paard, maar werktuiglijk als in een droom.
"Mijn bedrog! En ik deed het om haar bestwil!" mompelde zij, en haar vader verwonderde zich over het vreemde stilzwijgen van zijn dochter.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina