doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: Een huwelijk in Indiè
's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1873


V I E R E N V E E R T I G S T E H O O F D S T U K
IN HET HAAGSCHE BOSCH

Woensdag avond. Alles stroomt naar het haagsche bosch. De muziek der grenadiers doet hare mélodieuse tonen over den vijver golven, en vult de lange donkere lanen met haar schoone volle harmoniën. Met stilte luistert het publiek naar een fantaisie op de Juive, alles ademt rust en genot, men gevoelt het, hier zijn alleen diegenen gekomen die gelukkig zijn, of slechts vermoeid, of die hunne zorgen te huis konden laten.

[366:]

Aan een tafeltje rechts van de tent zit een dikke oost-indische kolonel met zijne vrouw en kinderen.
Zij zijn pas in het land gekomen schijnt het, want die geheele familie, vader, moeder en vijf kinderen, ziet er nog zoo vreemd uit, met die verbrande gezichten en eenigszins zonderlinge kleeding. Niet dat ze anders gekleed zijn dan het overige publiek, of dat ze er ouderwetsch of arm uitzien, neen, maar onhandig. Die mooie, gezonde vrouw schijnt niet geschapen voor een hoed met keelbanden; die groote strik onder haar kin hindert haar, zij maakt haar los en werpt de linten naar achteren, maar die linten hooren dáar niet, en eer zij er aan denkt vliegen zij haar weer om den hals. Ook die kinderen tobben vreeselijk met hun hoeden, het jongste meisje vooral: dat schepseltje ziet geregeld scheel ter eere van haar mooie witte veer! En de handschoenen dan. Die kleine handjes zijn gemaakt om vrij te zijn, die vlugge vingertes voelen zich niet op hunne- plaats in de mooie, nieuwe glacé handschoentjes die knijpen en trekken en gevoelloos maken. . . Wacht maar kinderen! Eenige jaartjes nog, en uw geheel bestaan zal zóo gepakt worden in een handschoentje dat knijpt en trekt en gevoelloos maakt!
Maar dat was het niet waaraan zij dachten met hare ronde gezichtjes en vriendelijk lachende oogen.
Zij hadden oude kennissen gezien, een jong mensch met golvende, blonde lokken en een ander met

[367:]

zwarte goedige oogen. Emma, de oudste, had gebloosd voor dien zwarte, en de kleintjes lachten haar uit, omdat ze meer van den blonde hielden, die tusschenbeide krijgertje met haar speelde.
"George!" riep de kleine Lieze, maar George hoorde haar niet en liep haar voorbij om naar de familie Wagner te zoeken, die vóor hem zat.
"Wat is hij mooi!" riep Anna, die even twaalf telde. "Hoe kan Emma toch zoo dwaas wezen om meer van August te houden, zoo'n domme liplap!. ."
Emma voelde zich vreeselijk beleedigd door die " s p e e c h " harer zuster, maar zeide niets. Ook zij had August gezien - ergens in de foule - zij was er niet zeker van, want zij durfde niet omkijken, wacht, straks, als niemand het ziet. . .
"Wel van Langendijk, hoe gaat het, mijn vriend?"
Dáar was hij! Haar vader gaf hem de hand, liet een van de kleine jongens voor hem opstaan en bood hem een cigaar aan. - Daar kwam ook George aangesneld.
"Eindelijk!" riep hij, half buiten adem, "wat heb ik rondgedwaald om u te zoeken!"
"Je bent te driftig," zeide August kalm, "ik kom het hek pas binnen et me voici instaIlé. ."
"Je hebt meer geluk dan ik, dat is al," antwoordde George eenigszins scherp.
"Een cigaar?" vroeg de kolonel, zijn oudste zoontje opjagende, en George was ook "g e i n s t al l e e r d".

[368:]

"Ik heb je nog bij je mouw getrokken," fluisterde Lieze hem in, "heb je 't niet gevoeld?"
"Neen, wanneer?"
"Wel daar even, toen je hier voor den derden keer voorbij kwaamt.."
"Ik heb niets gevoeld."
"Foei! . ."
"Welk nieuws?" vroeg de kolonel.
"Geen!" antwoordde George.
"Wat? Geen?" riep August, " is het geen nieuws dat je zoo glorieus door je examen bent gekomen?"
"Ben je? Wel, ik feliciteer je man!"
"Van harte geluk!" riep Lina, en al de kinderen voegden hun gelukwenschen bij die der ouders, welke George ontving als of hij ze zijn gansche leven door ontvangen had, terwijl August innig in de algemeene vreugde deelde.
Emma zag het, en gevoelde niets voor de knapheid van George, dien zij "n a a r" vond.
"Zóo ver heb ik het nooit kunnen brengen!" riep August met eenvoudige goedigheid.
"Ik hoop het verder te brengen," antwoordde George trotsch.
August zag hem even aan.
"Dàt hoop ik ook," sprak hij lachend, want je bent een man van studie en van kunde en die hebben wij noodig in ons land."
"Denk je?" vroeg George op een toon, waarin lag:
"Het doet er niet veel toe wat je denkt."

[369:]

August voelde zich gekrenkt, maar hij vergaf den knappen George zijne bitterheid, hij wist wel waar zij uit voort sproot.
De mooie Emma had hem hare toekomst beloofd, en ofschoon George niets w i s t, toch vermoedde hij iets dergelijks, daar het jonge jonge meisje den "d o m m e n l i p l a p " steeds de voorkeur gaf boven den knappen, blonden student en zich volstrekt geen geweld aan deed om hare "b e l a c h e I ij k e a d m i r a t i e" voor den "k l e u r l i n g" te verbergen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina