Cornélie Noordwal: Intra Nos Utrecht: A.W. Bruna & Zoon Uitgevers-Mij, zevende dr. en luxe-editie, 1925 (eerste dr. 1902)
[26:]
DERDE HOOFDSTUK. Op Jong-gezellen-oord.
Terwijl liep Olivier Bronner, het hoofd schuin, de bijziende oogen toegeknepen, door zijn brilleglazen heen te turen naar de huizennummers der hem onbekende kade, waar de Wybrandtsen eerst sedert een week of zes woonden. 't Nummer was hem ontgaan, en hij liep nu halsrekkend onder den rand van zijn stroohoed uit, getallen en namen te prevelen. ,,60 Bergmans dat zijn ze dus niet 62 Gerritsen dat zijn ze 66k niet.... 64 van Graven ze zijn hier sterk in de G's daar 66: Greveling 68.... niemendal o, dat's makkelijk Zouden ze hier....,? Wat is dat nou lam.... 70 wel allemachtig ...." Tot plots bij 72 het naambordje hem verraste als de vriendelijke groet van een bekende; want zwarte letters rijden zich op glanswit porcelein tot WYBRANDTS, dat vertrouwelijk sprak uit al dit stroefzwijgend-vreemde. Hij, blij, salueerde met iets zegevierends. ,,Hier is 't: Wybrandts 72. Ik wist toch wel dat 't hier ergens moest wezen, 72 wel ja...." Zijn vingers vatten den blinkenden schelknop ter zijde, en een metaalgilletje schrikte de gangstilte op. Toen, den rug naar de betraliede ruitdeur, keek hij eens naar boven en om zich heen. De dom van koel kobaltblauw, die zich rondde wijd en hoog boven de stad, troonde in vorstelijken trots boven het roziggeel mozaiek der kadehuisjes; zwijmelde neer in zonne-dronken azuur op de duinen, die fel witten tegen het glas van den aether. Olivier noemde zich nuchter mensch, maar hij kon den invloed van den dag niet ontgaan; de mooie dag deed hem goed. Hij had de stad gevonden als een groote tuin, met haar groenende pleinen en buitenwegen, in de Mei, die knopte, bloesemde, bloeide; en vol welbehagen liet hij zich om-lauwen door den Meiadem, zoo zacht als een wade van golvend vlos, zaligend de atmosfeer. ,,Weer, dat je met 't leven verzoende," vond Olivier. Het slordige der half voltooide kade hinderde hem echter. Eentonig die architectuur, inlegwerk van roodbruin en bleekgeel ... schijnhuizen ... koude aardappelenbuurt. Op een koopje gebouwd....
[27:]
Bestaketselde roodbaksteenen geraamten van half afgebouwde huizen gaapten tusschen de woning-aangezichten der overige, wier ramen naakt klaarden, of, begordijnd, blauwden van luchtkaatsing. Schaduwen flakker-den dartel over het roomige der gevellijsten, en de arabesktralies over de deurruiten blakerden in bronsgloed. In het door stof verdikte en onheldere vaartwater kleurde, even deinend, de overkant huizenrij naar omlaag, en lentegroene spichtboompjes tuilden zich aaneen tegen duisteren luchtbodem van kobaltblauw in brons. De vaart was gelijk een lange doos met deksel van besmeurd glas, en hoopjes grauwwitte puinkruimels lagen roerloos op het koel, flauw ribbelend natvlak. Recht-hoog tegenover Olivier lieten, van een huis-skelet, werklui in modderkleur broeken en verschoten boezeroenen een katrol neer; staatsgewicht op de gebogen tronies. Omzichtig en bedaard daalde het ding. Vier mannen, de hoofden ver achterover, de trekken in aandachtsspanning, stonden het beneden af te wachten, in ademlooze belangstelling. ,,Of er manna uit de lucht moet komen," minachtte Olivier, die zag hoe meer werklui, naastaan en ver-over den arbeid staakten, om mee te genieten van deze katrol, een dadig persoon voor hen. Geestige opmerkingen, als: ,,Zachies an, dan breekt 't lijntje met" en ,,Jij wilt 'm zeker op je neus, Piet!" doorscheurden de blijde stilte. Volgden verheugingen over 't mooie weer: ,,As 't nou morrege maar zoo is!" ,,Ik mot uit met de vrouw!" ,,En ik met me vrouws moeder!!!" Deze aardigheid, uitgeboemd als een kanonschot, vond veel bijval, bemerkte Olivier, die zich opeens losrukte uit dien kring van gezellig verkeer. En, terwijl hij het huis inluidde, gluurde hij, door het melkige sterretjesruit, in de lang-smalle ruimte eener zomerlichte gang, die als vernauwd stuitte op het bonte glasvlakje eener tuindeur. Een tuimelraam boven de straatdeur sloeg een schellen dag neer op de witte muren, den eiken portemanteau met ovaal spiegeltje, twee manshoeden en een stok, den roszwarten vuurrood-geranden looper over witte marmersteenen, het blinkkoperen emmertje onder een blinkend kraantje en den leegen japansch blauwen paraplukoker. Eindelijk sprong het slot los, en Olivier bonsde aan tegen een blauvv-gestreepten katoenen arm, als een balk uit de deur. Van dien arm werd, in rauwroode zwarte nagelvingers, een bruin teenen boodschappen-mandje uitgehouden, en een boersch-dordtsche stem miauwde in driest bevel: ,,Vandaag twaalf groute, heur ie." ,Jij krijgt van mij een groute, een rijke uitbrander!" Olivier drong wilskrachtig binnen. ,,Is dat iemand laten wachten?" ,,Sjees, ben li 't? Ik doch, 't waes de eierenboer." ,,Maar je moet niet denken; je moet opendoen. In de Nieuwstraat ook, liet je speciaal mij altijd een half uur wachten. Je bent 'n mooie, jij."
[28:]
Hij blikte haar met mannelijk gezag in de wimperlooze vischoogjes; effen grauwblauwe ballen in gelig wit, nietszeggend in 't botte plomp-gekoond gelaat. Met heur onnoozel rondbol voorhoofd, lets als een kaas, glimkaal ver uit gescheiden spandoekjes van dofkoperbruin haar; heur knopneus houtig uithoekend tusschen de radijsgrauwe boffig gezwollen wangen, en haar breeden vormloozen mond, waarom het sluwe Hchtte, dat zich niet kon uitdrukken in heur totaal levenlooze oogen, en dus daarheen was gezakt leek ze een houten parodie op het landleven in den ouden tijd. Een rneid, hollandsch-zeventiend'-eeuwsch; komiek van primitieve dom-leepe boerschheid; zoo getreden uit een herberg-tafereel van Jan Steen. Een meid, die bier moest schenken voor lodder-oogige aanbidders, met steile haren lang onder breedgerande hoeden uit. Een meid, thuishoorend in een welbelicht hoekje van Mauritshuis of Rijksmuseum. ,,Iemand thuis van de familie?" vroeg Olivier dit merkwaardig exemplaar, ,Ja, da's te segge u begrijp, 't is sogges.... de heeren benne neturelijk na ketoor, meheer zellef en meheer Kerstana Juffra Ro is óók na school.... ik ben an 't kachelpotlooie, en daarom kwam ik niet met me hoofd om de deur.... juffra Jessie wou juist de tafel eris gaan dekke juffra Pil schref in 't prieeltje, en Greesie zal vandaag, omdat 't Zaterdag is, wel laat thuis komme, 't is zoo'n end van school." Olivier stelde niet veel belang in Greesies doen en laten. ,,O, dan ga ik maar eens naar juffrouw Philine, he?" Maar Antje bleef halsstarig, breed den ingang versperren; haar zwarte glimtoppen besluiteloos afvegend aan een blauwen boezelaartip. ,,Da's te segge, ik zal dan wel eerst ereissies segge dat u er ben." ,,Ook goed, ga dan, trekschuit!" bromde Olivier, zijn horloge uithalend. Bepaald een kwartier, verloopen, sinds zijn schellen. ,,See u wat?" vroeg Antje in twijfel. ,,Dat 't hier trekt," haastte zich Olivier te varieeren. De plankige vierkante rug draaide zich zoetjes, als op een spH, van hem af. ,,Guns, hoe ken dat? Alles is toe. U hep 't nieuwe huis nog niet gezien, hee?" praatte ze voor zich uit. ,,Nee, dat doe ik straks wel." Zij sjokte hem voor, in boerensoldatenpas de gang door, en Olivier genoot van het onnoozel toetje tegen heur bonkig achterhoofd, dat ze schuin hield, als luisterde zij naar zijn voetstappen. Met een ruk opende ze de tuindeur, zoodat het blauwgeelroodgroen der schotsch gevakte glasruit in kleurvuurdoorschijn stil gloeiend op den kalkwand, verschoof, en toen schrikdanste in bont gevlam. Weer blauwe luchtklaarte, wind zoel om zijn wangen, en Olivier trad in
[29:]
het open vrije van den turn, die blij voor hem uitlengde in zijn lenteleven; lap ommuurd buiten. Het blauw-open-luchte, hier als beknot door omhoog staan van buurhuizen en geteerde plankenhaagjes, zette breed uit na den beengden witten gangdag, maar kromp in achter den vollen hellen straatdag. ,,Grout is ie, hee?" nam Antje, Olivier escorteerend, steeds de honneurs waar. Olivier knikte en overzag die gekerkerde reep natuur; dat gevangen groen- en bloementieren. Gevangen vrijheid, die hem, Olivier, altijd deed hunkeren naar meer buiten, naar een veld; vooral vandaag. Hij nam goede nota van een geschoren grasovaal, waarin drie eilandjes; een kardinaalrood van tulpen, een in blauwen bloei van ver-geetmijniet, een waasgeel van primula's. Een belachelijk, teringachtig, seringenloos seringenboompje spriette op aan het eind, met neuswijs air van boel overzien. Langs de kanten, alles kaal nog van rul-korrelig grijszwarte aarde. ,,Daar het juffra Pil serfoniaas in gezaaid en daar juffra Jessie neptuniaas!" onderrichte Antje in de botanie. Olivier wilde maar niet vragen wat dat voor bloemen waren. Gulzig-diep gingen zijn voeten in de laag nieuwe schelpjes; het knapte en knet-terde bros-droog onder zijn zolen, die in baldadig-behagen net pad fijn stampten. ,,Ze motte nog uitgeharreke worre, slorderig zoo!" verontschuldigde zich de Jan Steensche over dit, door Olivier, als Wybrandtsch gebrek aan orde, gelaakt. Het prieeltje was meer een tuinhuisje. Het blaakte, groen van buiten, geel van binnen, van verschgeschilderdheid, en had zijmuurtjes van sierlijke tot schuine ruitjes opengekruiste latvakken. Het deed moeite zich te verbergen onder een schrale overbladering van kamperfoelie, waaruit enkele roomroze bloemlustertjes loken, en onder eenige roodbronze waaiertjes van snelgroeienden wilden wingerd, die gretig zijn haakjes krulde om uit-stekende spijkerkoppen. En in. dat prieeltje zat Philippine Wybrandts te schrijven, gebogen over zeer slordig verspreide paperassen. Een droomerige glimlach om Phils losse roode lippen, betrof geenszins Olivier, terwijl zij dien vriend des huizes de hand reikte met be-inkten wijsvinger, (want zij doopte steeds haar pen te diep in), en hem verstrooid staarde in het bleeke leukbedaarde geleerde-studentengezicht, waarin pupillen, zwarte fretten uit groeniggrijze oogen, zich door de brilglazen boorden naar de hare. Olivier bespeurde hier een onrustigen staat van zaken. Dit waren geen brieven; het eenige dat een vrouw, en dan nog slecht, schrijven kan; dit was de een of andere hoogere-burgerschool Schwarmerei op papier gezet. Dingen waarvan hij Phil al lang verdacht had. ,,Hmm!"terwijl Phils blik bewuster werd door dat boren van den zijnen, zoo'n loerenden-lynxblik, flikkerde er wrevel door het zwartbruin dons
[30:]
harer appels, streek zij woest met de vingers door heur jongenshaar, en snoof ongeduldig als een vurig veulen met haar lessen wipneus. Daar begon hij weer te bedillen natuurlijk, die Olivier! Zijn vel spande er expres extra strak voor over zijn rotsblok-voorhoofd, waarachter breed en beraden gedachten zetelden. Kil welfde het uit onder zijn tot stoppels geschoren leverblonde haar. Kil was zijn mond van opzettelijk stijfge-sloten naakte, dunne lippen; de zwijgende censuur. Zijn heele koude, gladde, steenige gezicht vertelde Phil weer: dat hij zich de degelijkste onder alie jonge mannen vond, dat zijn illuzie vossen was, dat hij nooit iets gedaan had dan vossen, en van iedereen verwachtte dat iedereen zou vossen. Dwaasheden.... voor anderen; voor hem.... nooit! "hmm!" zei Olivier. De stokstijve Antje, meegemarcheerd, sloeg thans meneer en de juffrouw gade; bot-onzijdige afwachting op haar oudhollandsche onnoozeie boerentronie. ,,Zoo professor!" sprak Phil eindelijk toe, met iets neerbuigends. Olivier vond het te vroeg om geestig te zijn. ,,Je hoopt 't toch te worden, he?" ,,Hoe gaat het hier met de lui, goed?" ,,O best, dank je en jij?" ,,0, ik floreer als een tulp.... ik meen; als gewoonlijk. Ik zal er maar ,eens bij gaan zitten zóó. Hij plompte zijn korte forschheid neer op een ijzeren tuinstoeltje, dat 't knarste onder zijn gewicht, en zat daar alsof hij vooreerst niet weg zou gaan. ,,Zoo heelemaal Olivier Bronner," vond Phil. Antje achtte het nu tijd Oliviers aanwezigheid te verontschuldigen, en met iets van verwijt in de grauwe pupillooze oogen, zei ze: "Juffraa Pil, ik doch dat meneer Bronner de eierenboer waes." Olivier kreeg een gevoel of hij, om haar niet beslist teleur te stellen, in den bewusten eierenboer moest veranderen. Antje hoekte om. ,,He die meid en dan altijd juffra Pil 't Is of je in een kinadoosje moet. Je ruikt zoo de apotheek. Dat komt, ze leest op mijn brieven P.h.i.l, en nou is 't maar niet in haar ezelbrein te spijkeren, dat Ph als F wordt uitgesproken." ,,Ja, maar wie huurt er nou ook zoo'n meid? Dat doet ook niemand dan jullie. Ik kan begrijpen dat Braakensiek belang in haar stelt, of 'n antiquair of 'n phrenoloog .... als geval is ze prachtig ...." ,,Nou ja, maar van 't keukendepartement heb jij geen verstand. Ze is een slak, maar aan den anderen kant is ze ook weer een juweel, ja?" ratelde Phil, terwijl Olivier achterover leunde, duimen in vestarmgaten, critisch herhalend:
[31:]
,,Slak en juweel." ,,Nu ja, zoo precies, he!" weerde Phil achteloos af. ,,In elk geval is ze zindelijk en trouw, en hier al drie jaar, en houdt ze op haar manier van ons.... Je zou wat jaloersch worden, als je zag met wat een knappen huzaar ze verkeert een keurige slankbeenige, en hij slaat bepaald chique aan." ,,Hou er nou over op, want ik word jaloersch!" geeuwde Olivier. ,,En hij houdt dol van 'r. Nee maar, begrijp je dat nu?" ,,Zeker. Maar, a propos, veel geluk, in je nieuwe huis." ,,O, dank je. Heb je 't al gezien?" ,,Ja, van buiten, en de gang." ,,Nu, straks, maar ik feliciteer jou ook, zeg." ,,Richard heeft 't al voor je gedaan." ,,Hij had een extra bui van beleefdheid. Maar zoo is Rieg altijd; veel beter voor mannen dan voor ons vrouwen. En ben je nu niet blij dat je doctor in de letteren bent?" ,,Jaa, en ook dat ik komende week jarig ben " ,,Met jou is eenvoudig niet te redeneeren. Zulke gekke replieken altijd, ja?" ,,Waarom vraag jij dan ook zoo gek de dingen, meisje, met je hoog stemmetje. Net of ik een zuigeling ben, die een rammelaar krijgt. Word toch eens groot. Je bent al negentien je wordt haast twintig. Wat zou dat nu nog, als ik doctor in de letteren ben; dat zijn honderden en nog eens honderden. Dat draagt niets bij tot de verheffing van 't menschdom. 't Is heelemaal geen illuzie, eventueel, in de verre toekomst, een klasse van veertig ondeugende rakkers in te mogen wijden in de geheimenissen van onze grammatica, of ze voor te mogen lezen uit: ,,Een Pick-nick in Proza'. En daar loopt je carriere toch onvermijdelijk op uit." ,,Dat is weer jouw pessimisme; een ander zou zich daar met geestdrift aan wijden." ,,Dat kan die ander doen naar verkiezing. Je hebt lui die zich met geestdrift wijden aan worststoppen. Heb je iets tegen 'n sigaar, zeg?" ,,Neen! maar wel tegen jouw eeuwig tegenspreken." ,,Dat doe ik toch heusch niet uit Rechthaberei." ,,Maar uit Rechthaberei". Phil schoof den boordenvollen koker zoo on-stuimig van zich af, dat de inkt kwistig gitten zaaide over een reeds beschreven blad. Doch dit niet achtend, haar elleboog op het ijzeren tafeltje, blikte Phil den vriend des huizes, over wiens voorhoofd een vlieg vredig voortwandelde, verstoord in het ijskalme gelaat. Olivier overzag nauwkeurig de inktschade, liet een vlammetje vuur dringen in het kruidig bruin van zijn sigaar, en deed genoeglijk een paar trekjes. ,,Er zit een vlek op je neus ook, zeg,"
[32:]
,,'t Doet me plezier." ,,Ja, maar 't staat niet chique, zoo'n moesje geen mode meer. Wat schrijf je toch? minnebrieven?" ,Ja, aan jou." ,,Ik neem ze niet aan; vellen als vredesvlaggen. En heb je daar van Dale bij voor de taalfouten? Lief, dat je zooveel moeite voor me doet O, daar hebben we de vrouw des huizes! Laten we hopen dat ze in een veel beter humeur is dan jij." Want de tuindeur ging open en liet Jessie Wybrandts in het vrije. Zij kwam haastig, gebukt aanloopen, lange schrale, te platte figuur, schouders hoog onder den uitwaaierenden rozerooden strookenkraag van heur boezelaar. ,Jess, wat loop je weer krom," bedilde Phil uit de verte. ,,O ja!" luidde Jessie's stem in zoeten zang er tegen in. ,,Zóó dan." En glimlachend, richtte zij zich, om Phil genoegen te doen, overdreven recht op, zoodat de anderen haar gezicht nu duidelijk konden zien in 't helle licht. Zij was de zuster die het meest op Richard leek; bij beiden had zich het indisch type bepaald verspaanscht. Heur haar krulde loom op tot een zijdig koolzwart torentje boven heur hoofd, nog lengend het tenger fijn-bleek olijf ovaal van haar gelaat. Dat iets zeer eigenaardigs had, daar net voorhoofd vooruitsprong met verwonderd gewelfde gitten brauwen; zwarte banden, iets te ver boven de oogen, die latend heel diep in hun holten, doezig, zwart; fluweel-zwart; half-ontloken zwarte viooltjes, welke zij mat opsloeg. Haar mond was vrij breed, heur lippen smal, niet zoo indisch ongeregeld als die van Phil, en ze hield de kin wat vooruit op den langen hals, hetgeen haar iets schuchters gaf, iets bijna naief-bedeesds. Dit en de opgetrokken brauwen maakten heur gezichtje tot een weemoedige vraag, een bijna smartevraag. Het leek als was ze een beetje moe van het leven. Mannen vonden haar kopje zeer interessant, met dat kwijnende zoo. Olivier vergeleek onwillekeurig de twee zusters. De oudste wist hij zacht, ernstig, stil, lief, met veel van de zwaarmoedigheid die de hoofdfactor uitmaakte van Richards karakter; zwaarmoedigheid hier wegteederend in goedheid, Jessie dikwijls aanbiddelijk makend; de incarnatie van het eeuwig vrouwelijke. De jongere wist hij een brutale kwajongen, met gezichtje tintelend van leven; scherpte vonkelend uit heur oogen van wilde kat; sjirpend uit 'heur stem; activiteit in haar lenige stevige lichaam, dat in boomen geklommen had een paar jaar geleden; jongensnonchalance in haar manieren, haar kleeding, gesjord om haar lijf. Dan dikwijls de heldere lach uit haar joligen rooden mond, en het treffend beschroomde, als bevreesde glimlachje van Jessie, die bang scheen uiting te geven aan vroolijkheid. Bij Phil spatte de vroolijkheid kwetterend los, als bij een leeuwerik in de
[33:]
lente, een wielewaal in het woud. Zij dronk zich dronken aan eigenen levenswijn; heur lach was de kern van haar wezen. Zij moest schreeuwen, schateren, heur jolige gezonde natuur luchten als een kwajongen; haar neusvleugels snoven het leven in, als een wild jong paard den wind in de woeste vlakte. Jessie lachte slechts als de omstandigheden het eischten; haar lach was niet iets bepaalds van haar, welde niet op uit haar diepste ik gelijk die van Constant, Phil en Ro en Grace. Zij verzon ook nooit iets om te lachen als Phil, zij kittelde zich nimmer. Doch dit maakte haar muzikale lach van zelden tot iets des te liefelijkers en te meer opvallends. ,,O Jessie lacht!" zeiden de zusters verwonderd, en Grace riep altijd: ,,Och, lekkere Jess, lach nog eens. Je bent zoo lief als je lacht; een snoesje." Olivier stond op om Jessie te groeten; had bijna iets vriendelijks; zijn trekken bewogen tenminste, merkte Phil op. ,,Zoo, dag Bronner" Jessie reikte hem de hand. ,,Wat hebben we je in lang niet gezien? Maar je bent uit de stad geweest he, na je promotie. Mama en Lien wel, en Koba? En de poesjes, daar mag ik ook wel naar vragen." lets schalks lichtte over haar gelaat ,,Hoe heeten de nieuwe ook weer .... Gijsje en Jansje he?" Phil floot met een bedenkelijk gezicht uit de Carmen: ,,Ma mere je la vois", en Olivier trok het zijne zoo wrevelig bijeen, als stak een by hem in de wang. Want katten hadden zijn bijzonderen afkeer, en het ergerde hem danig, wanneer hij thuis kwam, dat van alle kanten deze lieve dieren op hem toeliepen, en op zijn knie wilden gaan zitten spinnen. ,,Vraag me niet naar dat ellendig kattengespuis!" weerde hij af. ,,Ik ruik 't al als ik onze voordeur open doe. Enfin, waar je van houd, he?.... 't regeert 't leven van moeder en Lien. Als Gijsje 's nachts op de dakgoot gewandeld heeft, in plaats van als een fatsoenlijke poes in zijn mand te slapen, hoor je er den heelen dag over, en ook als Jansje of Jetje een haar kwijt raakt. Om een haverklap hebben we dan ook den veearts over den vloer O van den winter had een bronchitis, en dan zag je zoo'n vent met een hoogen hoed en dokterlijk gewichtig gezicht de trap op stommelen. Je zoud 'm 'n stomp hebben gegeven." ,,Wat is nou een dokter zonder gewicht?" vroeg Phil. ,,AIs hij zelfs een poes niet zieker maakt door zijn gezicht alleen, kan hij waarlijk wel thuis blijven. De man deed eenvoudig zijn plicht." ,,Hm," zei Olivier, met een zijdelingschen blik op haar, ,,enfin, je wel gewoon over den vent. Anders alles wel, dank je. Koba is nog steeds een ijdele nuf, trotsch op 'r blonde haar, en laat Gods water maar over Gods akker loopen in plaats van voor haar examen te studeeren moeder rheumatiekig, tobbig nogal!" ,,Maar jongen, dat brengt de leeftijd mee!" troostte Jessie moederlijk
[34:]
den een jaar jongeren Olivier, hij was vijf, zij zes en twintig. ,,Ik was in lang niet bij je mama. Ik moet er eens heen, Phil óók, ja?" ,,Gunst ik weet niet zoo te praten over poesen en zoo!" flapte Phil knorrig er uit; ditmaal met onbewust sarcasme. Maar een discours met Oliviers moeder was ook meer dan zij kon verdragen. ,,He Phil!" bestrafte Jessie smeekend. ,,Nu, als jij niet wilt, gaat Ro. Van poesen gesproken, ik weet waarlijk niet wat er van onze Eulalia zonder Ro zou worden, want Phil, Con en Grace doen mets dan 't arme dier plagen." ,,Laat haar alsjeblieft niet bij mij komen!" beval Olivier, met een blik onder de tafel, om zich te vergewissen of Eulalia daar ook gezeten was. ,,Nee, ze is er niet. Pleizier gehad in Amsterdam?" ,,Zoo, zoo. Bij com en tante waren een paar fuiven ter eere van mij, en dan nog bij neef en nicht te Waard. Stom-vervelend, als de lui zoo'n drukte van je maken. Ik hou niet van die malligheid. je word op 't laatst gewoon verlegen met je figuur. Zoo 't knappe jongetje ...." ,,God ja.... ik zie jou al verlegen!" minachte Phil bedenkelijk. ,,Maak ons maar niets wijs. Je vind 't integendeel heerlijk, verwend en gevleid te worden." Phil haalde vijf vingers door haar kuif, die papoeaachtig overeind bleef staan. ,,En onze Phil is zoo geengageerd, zeg!" beschermde Olivierop de be-schreven vellen wijzend, ,,'t is merkbaar." Jessie's hoofd zakte in een glimlach omlaag, en Phil ergerde zich rood, maar zei welgemoed: ,Ja ik ben immers geengageerd met Dr. Olivier Bionner, lid van de Maatschappij van letterkunde, en heel gauw professor aan de Leidsche universiteit. Goeie partij?" ,,Onkundig van 't gelukkig lot mij beschoren. Maar dat 'goeie partij' hinkt nou zoo naar-wereldwijs achteraan. Wat jij, Agnes?" ,,Bronner," bedacht Jessie plotseling gretig, ,,mogen we je nog wel hartelijk danken voor je mooie vaas in ons nieuwe huis? 'n Amphoor, niet? zoo'n kan met twee ooren? Koba heeft ze gebracht, en 't staat beeldig in de voorkamer, dat resedagrijs op de zwarte tafel." ,,O, 't ding is doodgewoon; maar ik vond den vorm niet onaardig en de kleur bescheiden." ,,Als jij zelf," viel Phil prompt in, ,,jij bent ook zoo bescheiden, een viooltje, dat in 't verborgen bloeit." Olivier boog even: ,,Dank u, maar ik voel dat ik 't verdien." ,,Kinderen, wordt jullie nu weer niet in-vervelend!" zong Jessie's zoete stem met het indisch geluidje. ,,Na de koffie moet je 't huis eens zien, Olivier! 't Is net iets voor Phil, om je hier maar te laten zitten zitten. Niet waar, jij blijft toch koffie drinken?"
[35:]
,,Dat kon ik wel eens doen, ja." "Alsof hij er niet expres voor is gebleven," bedacht Phil; maar ze smakte met de lippen en zei luid: ,,Wat 'n aangenaam vooruitzicht" ,,Ik blijf ook voor jou!" verzekerde Olivier. Jessie schudde het hoofd. ,Jullie bent beiden al even erg. Kom, Phil, ga jij nu maar eens koffie zetten, je mag wel eens wat doen. Anders is alles klaar, en er is al heet water in de kan." Phils trekken drukten wanhoop uit: ,,Maar als ik ze zet, is ze nooit drinkbaar! zeggen de jongens." ,,O, dan doe je maar eens dubbel je best, ja?" ,Jij ziet er goed uit, Agnes!" Oliviers gnjsgroene oogen namen haar op, terwijl hij streek over zjjn forschvierkante gladgeschoren kin met een smallen kneep in 't midden. ,,Van geluk Kern is hier...." zei Phil, ,,tenminste de trein zal wel aan zijn." ,,ls Kern hier? Zoo.... Voor lang?" ,,O neen, tot Maandag maar " ,,Hm, hm." Phil ziende dat het moest, schikte haar papieren, en wild aanbonzend eerst tegen het tafeltje, toen tegen Olivier, holde zij heen, theatraal uit de Mignon citeerend; ,,Je vous laisse avec lui, je vous laisse avec elle!" ,,Phil, er ligt puimsteen bij 't fonteintje voor je inktvingers!" gilde Jessie haar bezorgd moedertjesachtig na. ,,Joe oe!" gilde Phil dankbaar terug. ,,Ik maak me ongerust over Phil wat is dat met die vellen?" ondervroeg Olivier op een toeziende-voogdstoon. ,,Och, je meet er maar niet over spreken. Riegard kijkt er ook al zoo, wat Phil noemt ,,tijgeracbtig" over. Zij wil 't voor jou niet weten, geloof ik. Ze schrijft iets. Doe me een pleizier en spaar haar 'n beetje, Bronner. Phil is een lieve meid, maar als ze uit haar humeur raakt...." ,,Ze moest liever kousen stoppen dan haar tijd zoo te verknoeien." ,,Dat doe ik wel." "Jij, jij doet veel te veel, en je bent al niet te sterk. Jk zeg je, dat ik me kan ergeren over die ondegelijkheid van Phil. Wat heeft ze nou voor nuttigs gedaan, nadat ze de burgerschool had afgeloopen? Laat ze voor je koken... " ,,Maar als ze nu aanleg heeft, Bronner?" ,,Aanleg malle kunsten en verbeeJding. En jij stijft haar nog er in, Agnes. En anders ben je met Richard nog de verstandigste van de Wybrandtsen. Ro kan er ook nog mee door."
[36:]
Jessie glimlachte weer even op haar eigenaardige wijze. Een glimlach die, als bij Richard, moeite had door te breken. ,,Dank je voor 't compliment, onder protest. Excuseer je me, Olivier? Ik moet je even alleen laten." ,,Ga je gang!" zei hij koel.
Toen Jessie weg was, gleed er, gelijk een schuwe zonnestraal, een glimlachje over zijn gezicht, en twinkelde in zijn lichtkleurige oogen op. Hij had ook de schel vol en helder hooren galmen, en hij wist dat Kern er was. De eenige gekke streek die Jessie, volgens Bronner, ooit begaan had, was: Kern te nemen. Niemand verroerde zich om open te doen, noch Phil, noch Antje. Jessie was een oogenblik bang dat Antje getuige mocht wezen van een romantische scene. Jessie's karakter was schuw, ingetogen, en ze zag nu al dat sluwboersche glimlachje, de wijd-open grauwe visch-oogjes, quasi niets ziend, toch alles in zich opnemend. Na een seconde aarzeling, sloop Jessie op de teenen naar de deur. Voor ze half geopend had, trachtten een paar uitgestoken armen haar te omvangen, en trok zij met schuchtere haast iemand, die hard lachte, naar binnen. ,,Kom er toch eerst behoorlijk in!" zei ze, geschandaliseerd. ,,Neen, niemand heeft jou buiten gezien, heusch niemand." ,,'t Zou er nog niet zoo op aan komen voor een jong ding als Phil, maar voor mij ouwe vrouw.... ja?" vroeg zij, haar lip wat schalks intrekkend. ,,Ja, voor zoo'n mensch van bij de negentig is 't meer dan erg 't choqueert.... Nou, is dat alles wat ik van je krijg, een standje?" Zij legde hare handen op zijn schouders, en him gezichten naderden elkaar langzaam, tot de lippen raakten in een kus. ,,Er zit vuur in jou." ,,Ik ben een ouwe vrouw!" herhaalde Jessie. ,,Dan had je maar niet zoo'n oude vrouw moeten vragen." ,,Och wat!" hij drukte in een woeste opwelling zijn blonden knevel tegen haar weerstrevenden mond. ,Je bent gek, jij." ,,Dank je, wees toch zoo'n dolleman niet. Con en jij zijn er twee. Je doet me pijn met je snor. Wees nu netjes, dan krijg je een heerlijk kopje koffie." Zij wilde zich verschansen achter een voorname koelheid, maar teeder-heid brak zich aan alle kanten baan. Hij zag 't, en was tevreden. Vol knappe-mannen-ijdelbeid ging hij zijn snorren opdraaien voor het porte-manteau-spiegeltje. ,,Wat zeg je van mijn snorreke?" ,,Heb je 'm weer in zoo'n machine gehad? Wat 'n coquette vent ben je toch!"
[37:]
,,Ik ben coquet voor jou meteen; jij mocht wel een beetje coquetter zijn. Doe dat leelijke schort toch af." ,,Neen, ik ben een zuinige huisvrouw, en bedank voor vlekken op mijn goed. Er spat zoo licht jets op je japon in een druk huishouden als dit." ,,Als we getrouwd zijn, hoef je zoo zuinig niet meer te wezen. Dan wil ik je alsjeblieft netjes zien; dan komt 't er niet meer op een dubbeltje aan, zooals hier!" zei hij eenigszins minachtend. Het bloed steeg Jessie heet naar de wangen. ,,Wij zijn nog niet getrouwd!" zei ze met beklemde stem. ,,En ik ben er blij om." ,,Ben je boos op me? Malle meid! Je hebt een veel te gevoelige ziel, of mogelijk ben ik een lomperd. Kijk nu maar weer lief, toe Lach eens." Hij trok haar hoofd op zijn schouder achterover, en het zijne buigend, dronk hij begeerig in de melancholie dier fluweel-zwarte appeltjes, zoo dfep onder de gitten brauwbanden. Niet, dat hij trachtte te peilen het mysterie der zielkeiken, die altijd weemoedig, iets schenen te vragen, maar hij, als kenner van vrouwen en vrouwenschoon, vond het aardig, heerlijk, eens diep in de onschuldige oogen van zijn meisje te turen. Hij was op een bruidspartij smoor geworden van haar oogen. Toen had hij gezegd: ,,Verdomd, wat 'n paar zachte oogen metzoo iets,... ze maken me beroerd.... ze gaan tot door m'n gebeente, dat meisje moet ik vragen..., anders heb ik altijd heimwee naar haar oogen...." Toen had hij haar gevraagd en gekregen, Nu was ze van hem, zijn Jess. ,,En dat kind.... god, wat een kind was ze toch.... heerlijk juist.... verdomd leuk zoo " ,,Wat kijk je me weer aan! Phil zou zeggen dat je aan 't andere eind van mijn hoofd er weer uit moet komen." Ze wendde zich stijf-schuchter af. Haar oogen konden niet tegen dat felle passie-schitteren der zijne, die twee draaiende blauwe zonnetjes. Ze voelde zich zwak worden, bang voor haar eigen zachte liefde voor hem. En uit de diepste spelonk heurer ziel steeg een fluisterstemmetje. ,,Daar ben jij te goed voor, voor zoo'n blik." Maar haar allesvergevende liefde, waarin iets van de moeder school, berispte het stemmetje en drukte het tot zwijgen, zooals dikwijls. Mannen hadden zoo heel anders lief dan vrouwen veel.... ruwer. Zij moest dat in hem verzachten.... dat ruwe. ,,Ach jij " zei hij, schijnbaar teleurgesteld, innerlijk blij-geprikkeld door haar lijdelijk verzet. ,,Wat benjij toch stijf. Zoo door en door hollandsch, al ben je in Indië geboren." ,,Ik hou niet van vertoon, vent." Het klonk hem zoo eenvoudig-zoet in de ooren, met die indische intonatie. Even trof hem het heilige in haar, maar hij sleurde er geringachtend zijn begeeren weer over: ,,Je oogen zeggen heel anders, dus je oogen liegen." ,,He vent, kom dan toch eindelijk mee naar binnen, ja?"
[38:]
,Ja, als je heel lief bent, en heel lief kijkt, en niet boos bent op je mannetje. Ik ben je mannetje, weet je dat wel?" vleide hij. Hij stak zijn arm door de haren, en liet zijn sabel even kletteren tegen de gangsteenen. Hij hield van zijn sabel die zoo'n rnartiaal geluid maakte; hij gespte hem altijd noode af, 't ontnam hem als een macht. Jess keek hem van terzijde aan, trotsch op haar knappen blonden eersten luitenant. Hij knikte haar toe; ze was toch wel dol op hem, al wilde ze het niet weten. Hoe kon 't ook anders? Van Gual Kern moest ieder meisje toch houden. Maar gek dat Agnes Wybrandts, rijpe vrouw van zes-en-twintig, hem haar gemoedsschatten niet dorst openbaren, en dat menige achttienjarige hem zijn stoute vrije openheid zoo had teruggegeven, zich zalig drinkend aan dien hartstocht uit zijn vollen blik. Maar juist dat maakte Jess tot een zoo begeerlijke echtgenoote. Ze was een nieuwtje voor hem, heelemaal een nieuwtje. O hij hield ontzettend van haar ontzettend.... ontzettend. ,,Blijf jullie soms in de gang koffiedrinken?" snerpte Phils stemmetje om den hoek der huiskamerdeur. ,,Dan kom ik jullie daar wel bedienen, hoor." Maar het paar kwam gearmd binnen, en het trof Jessie hoe volschenen de huiskamer was van een teerblonde vroolijkheid, een gezellige, zoete intimiteit, die de gravures tegen het zachtgeel behang op deed spreken uit de zware lijsten, en de familieportretten verinnigde van uitdrukking. Achter het zonnig, wijd open wit en glazen serretje met zijn kneuterige rieten-meubeltjes-schikking, vriendelijkte in een doorkijkje voor hen uit, de tuin in lentebloei, en deed met zijn hemelsblauw nog heller blanken en blinken de net-aangerichte tafel in het midden; en brutaal opkiflen het wit marmerblad van het mahonie buffet;' en bescheiden glimmen in. zijn hoek, aan het einde, de Blxithner, zwoegend onder een lading muziek en dingen die er niet op hoorden; en fel rooden het scharlaken van Jessie's garaniums op het bloemtafeltje, voor de weggeslagen serredeurtjes. Terwijl Eulalia, de dikke wit en rosse poes, wijs overeind, naar alles staarde van uit den grooten stoel; de groene oogen knippend in het felle licht. O het was zoo in-huiselijk; gezellig, gezellig, gezellig! En het zou Jessie pijn doen het te verlaten. ..Dierbare zuster!" Kern lachte vergenoegd, en strekte de armen uit naar Phil, die kaas sneed. ,,Edele krijgsbeld!" weerde Phil af ,,,kom, gooi de koffiekan niet om, en houd je zoenen alsjeblieft voor Jess, he? Ik ben niets gesteld op snorren. Wat heb je er nu mee gedaan papillotjes er in gelegd? En hoe gaat 't in Amsterdam? Altijd nog moeders zoontje?" ,,Hoor die kleine kat! In plaats dat er een slinger van dames over 't perron is om me af te halen, en me naar huis brengt in een rijtuig " ,,Gevolgd en voorafgegaan door de muziek van de koninklijke kapel,
[39:]
een wagen van de glazenwasscherij en een van de stadsbesproeiing " regelde Phil prompt. ,,Om mijn intocht in de vorstelijke residentie fe^stelijk te vieren," verzette zich Kern, ,,moet ik heel alleen komen naar achter-dit-land-is geen-land-meer, en wordt dan nog afgejakkerd door mijn aanstaande vrouw en dito schoonzuster. Ik moet achterstaan bij de wascb " ,,Ach vent, dat viel nu zoo uit!" beklaagde hem Jessie, zijn hand streelend. ,,Omdat Jess een te laat gekomen wasch moest opdoen, moest ik alleen hier komen. En dat is liefde een schandaal is 't.... dat is liefde ...." "fNatuurlijk.... je had wel mogen komen belpen, dat is nog wat anders. En waar ben je verloofd voor dan om afgejakkerd te worden? Je bent niet voor je genoegen geboren en verloofd!" klepperde Phil rad, in wroeging. Want zij had maar drie tafellakens mee helpen rekken en toen verklaard dat ze er zenuwachtig van werd. ,,Ik zal daar eens aan Bronner vragen of afjakkeren wel een goeie term is. Je weet, hij heeft zijn dissertatie laten drukken?" ,,En waarover mag dat wel zijn?" informeerde Kern afgetrokken, geheel oog voor zijn gescheiden haar, zich spiegelend in de nikkelen koffiekan. ,,Over 't noodzakelijke van bakersprookjes, en 't fastige van muggen in den zomer!" verzekerde Phil, fluks de kan voor hem weg, omhoog heffend, en water op de koffie schenkend met zooveel goeden wil, dat een goud-kralig schuimbolusje boven het filtertje uitsteeg. ,,Maar Phil... " Jessie voelde de zwaarte van de kan, ,,Dat is nu weer veel te wat zal Richard ...." Als Richard slappe koffie had, was Jessie's twaalfuurtje bedorven: Richard heer en meester in den huize. ,,0, dan geef je hem maar chocolade, dat drinkt hij toch veel liever, ja? Rieg is geen koffiemensch!" bedekte Phil haar schuld. ,,Heeft ze weer staan suffen, he? Mooi om tnijn koffie te bederven," meester de Kern. ,,Mein kind, du bist nicht wijs!" vertelde Phil hem in Hollandsch-Duitsch. ,,Och, gaan jullie toch eens naar Bronner, hij philosofeert zich bepaald suf in zijn eentje." ,,Heb je nu dien snuiter ook al op de koffie gevraagd?" vroeg Kern, den tuin doorstappend achter Jessie aan, ,,ik had hem kunnen missen, zoo'n drogen professor." ,,Ach vent, wees toch stil, hij is immers een vriend van Rieg, en heusch zoo goed he?" "Jij! vind iedereen goed," bromde Kern. Olivier liep met de handen op den rug langs het zijpaadje aan den over-kant, starend op de rulle aarde, als wilde hij het zaad van de ",serfoniaas
[40:]
en neptuniaas" uit den grond kijken. ,,Och, Olivier, daar hebben we je zoo lang alleen gelaten!" beklaagde Jessie. Kern sloeg, zonder uniformpet, voor hem aan, en stak buigend de hand uit, die Olivier aanvatte met grimmig gezicht. En hij bekeek deze twee verloofde menschen voor hem, met oogen die zeiden dat hij nooit een dergelijke gekheid zou begaan. Kern blufte van de hoogte zijner slanke officierengestalte op hem neer, in het groote meerderheidsbesef zijner bevalligheid. Aardig verschil voor Jess zoo, he? En terwijl de lippen banaal prezen het mooie weer, wrevelden de antipathieen onder donkerblauwe sluit-uniform en onder ,,school-meestersjas". ,,Prachtige dag," zei Kerns zware hollandsche stem, neer-buigend. ,,Prachtige dag," beaamde Olivier koeltjes, en hij vond dat Kern het recht niet had den dag te prijzen, omdat hij hem niet voelde.
,,Kinders, zijn jullie hier?" zong een zuivere meisjesstem uit. ,,Allemaal in den tui-uin?" En terwijl Phil, die altijd moeite had den pas van gewoon mensch te bewaren, haar zuster vooruitholde, zagen zij Ro naderen. kalm, blijmoedig, met iets geposeerds. Stevig gevuld figuurtje, dat Kern met genoegen van kenner opnam; als steeds blakend van goed humeur en gezondheid. Kloeke hollandsch-roode wangen, oplevend door twinkel-oogen met iets bedeesd-joligs er in: bruine kersen onder bruine bogen; oortjes, grappig van omkrullende lapjes. twee roze kelkblaadjes aan heur frisch gezichtje. Daar Richard altijd gladde voorhoofden bij zijn zusters moest zien, trad Ro's voorhoofd open en bloot uit kroezend kastanjehaar, strak getrokken tot een knoop in den nek, het eenig kapsel waartoe ze heur bakvischjeslokken had weten te verwringen. Niemand had, volgens Phil, bij de Wybrandtsen een fatsoenlijken neus; allemaal iets indisch wijds of mopperigs, zelfs Richards zeer vlugge welgevormde neus trok, als hij lachte, en profil aapachtig krom, en Phil betreurde dat Ro's recht neusje afstompte als miste het 't eind-tipje. Kern vond Ro nu bepaald geen beaute, maar zoo'n beetje veldschoone, zoo'n maandroos; 't was net of ze altijd zuivere lucht meebracht. ,,Hoe oud ben je nou, Ro?" vroeg hij, na afgeweerde zwagerlijke omhelzing, met bijna vaderlijk familiaar welbehagen. ,,Drie-en-twintig, om u te dienen, luitenant," Ro sloeg even aan, militair; terwijl die ingehouden joligheid, dansend in haar kijkers, plots uit-dartelde in een glans over heur stemmig persoontje van onderwijzeres aan een meisjesschoof. Net zoo iets als ,,ik kan wel, maar mag niet" vond Kern. En het deed Kern zoo verbazend veel genoegen dit te zien! Zijn oogleden rimpelden er van op, terwijl hij schaterde: ,,Schoone roos, bloei zoo voort! Jij zou wel een aardig luitenantje zijn, he Jess?" Jessie had graag dat haar aanstaande lief was met de zusjes, en knikte.
[41:]
,,O mein kind," Ro zette kalm verschrikt haar oogen wrjd open, ,,du machst meine Schwester ganz jaluursch!" Want Ro mishandelde met hetzelfde genot het Duitsch als Phil. Zij hadden dit als een dierbaar reliek uit de hoogere-burgerschool dwaasheden bewaard, tot misnoegen van Richard, die nu ook, hoog en recht, met zijn vluggen gezaghebbenden tred van Jong bevelhebber, de kin in de lucht, toestapte op zijn familie, berispend: ,,Zijn jullie weer bezig? Ik kan maar niet begrijpen wat er voor aardigheid aan is, een taal te verknoeien." Ro glimlachte genoeglijk en wreef heur handen. ,,Hou jij maar je mond," gebood Phil Richard, ,,want jij met je abscheulieg en Diekierg spreekt 't zoo abscheulieg uit, dat een Duitscher zijn ooren zou vasthouden. Antje prononceert honderdmaal beter." ,,Zóó?" stroef van Richard.... ,,Kern, welkom,... zoo, Bronner kom je ons eens opzoeken in ons nieuwe huis? hoe gaat 't?" Slapjes drukte hij de vingers zijner gasten. ,,Hoe vindt jullie 't, als Riegard iemand de hand geeft?" vroeg Phi!. ,,Zoo echt als een mensch die 't liever niet doet dan wel. O, er ist so ein liebes Marienwurmchen." ,,Kom, ga kijken of alles klaar is binnen," zei de oudste broer. ,,Jess heb je wat te eten?" ,,Laten wij allemaal gaan!" stelde Jess voor, en zij troepten naar binnen. ,,Di meliora!" riep Olivier, ,,wie gaat er nu hier wonen? Hoe kreeg je dat in je hoofd, Wybrandts? zoo ver van de oude stad naar die malle kade hier, waar iemand verdwaalt eer hij jullie vindt...." Olivier zelf woonde met zijn familie op een bovenhuis in de Molenstraat. Hij deed niet gaarne afstand van zijn gewoonten en het ,,kriebelde" hem dat een ander daar maar zoo gauw toe overging. ,,We hadden jou zeker eerst verlof moeten vragen?" snibde Phil. Richard daarentegen ging er gemoedelijk tegen in: ,,O, 't is hier gesond,veel gesonder dan in de stad, we zijn hier buiten, mijn illusie! Ik hou van rust en vrede, en voor 't kind is 't zoo goed, en als Jess eens uit wil, heeft ze dadelijk de duinen. En 't is veel goedkooper ook .... 't Scheelt me enorm in huur en belasting en zoo " ,,Maar jij met je kantoor in de stad en Con met zijn trein " ,,Con heeft een abonnement op de tram, en hij kan met de stroomtram van 't spoor dat halen we er wel uit We hebben toch onze beenen, ik ben een jonge vent, Con ook, en de meisjes loopen ook graag, nee, dat halen we " ,,Komaan, maar je slijt zooveel te meer aan schoenen," deed Olivier een laatste dissonant in deze harmonic klinken. Zij barstten alien in een luiden lach, zelfs Richard glimlachte. Kern vond Olivier zoo'n echt krenterigen schoolmeester.
[42:]
,,Ik zeg 't waarachtig niet uit Rechthaberei, maar 't « zoo. Je hebt 't niets goedkooper hier dan in de Nieuwstraat, 't huis was wat ongemakkelijk, nou ja." ,,Olivier," verzoende hem Ro. ,Je moet eens zien wat een heerlijk huisje, en wat flinke kamers voor weinig geld, en dan zul je toch nog over ons tevreden zijn. Mein kind, ich sage es dir! "
inhoud | vorige pagina | volgende pagina