Annie Foore: De koloniaal en zijn overste(dl.2) Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)
[20:]
Arm en mooi; o, mogen de engelen wacht bij u houden, lief kind! Er is een traan in den glimlach, waarmede ik u aanzie. Zal de zonde vroeg of laat haar schaduw werpen over de heldere, reine oogen van thans? - - -- Klein bedevaartgangertje op aarde, bewaar uw hart voor de besmetting dezer wereld. FANNY FERN. "Kijkt hier, heeren, daar recht voor u uit, dat is het vuur van Rosette! U zult het misschien niet kunnen zien zonder binoclee . . . ." "Jawel, jawel, o duidelijk! Dus zullen we spoedig te Port-Saïd zijn, kapitein?" "Zeker, zeker! We zullen, denk ik den Pinkstermaandag, in plaats van te Scheveningen, op Port-Saïd vieren. Maar stelt u er niet te veel van voor, heeren, Port Saïd is de onplezierigste plaats ter wereld." "'t Is toch altijd vaste grond," zegt Kreisfeldt, die nog telkens zeeziek is. Wat niet altijd het geval was met de voorspellingen van den heer Schock, - die er een bijzonder plezier in had, iemand beet te nemen, - zijne belofte werd dezen keer vervuld. Den volgenden morgen voer men de zandige, onvruchtbare kuststreek, die zich tusschen Rosette en Damiette uitstrekt, langs; eerst werden de lage heuvels [21:] zichtbaar, hel verlicht door de stralen van een brandende zon, toen de dadelboomen, de vuurtoren en eindelijk de stad, aan den mond van den Nijl, het Damiette, dat ieder hollandsch schoolkind zich, geloof ik, voorstelt als eene plaats, waar klokjes te veroveren zijn. De Elwine veranderde nu van koers en richtte dien naar Port-Saïd. Zooals zulks gewoonlijk bij zeeplaatsen het geval is, ontwaart het verlangend oog der naderende reizigers, lang vóór de stad zelve, den vuurtoren, de schepen en de hoofden; de laatste zijn hier opgeworpen uit kolossale steenblokken, die den woesten golfslag van den oceaan kalm en rustig zien aanrollen en eene tergende onverschilligheid blijven bewaren, ook bij zijne felste stormen. Een groepje bruinvisschen, voornamelijk opmerkenswaardig door hun breeden kop, door de zeelui den "boer met zijn varkens" genoemd, ging de boot voor naar de haven; gelukkig was er behalve de "boer met zijn varkens" nog een andere loods, die de Elwine veilig binnenbracht. Daar lag Port-Saïd. Wellicht heeft de stad nu alweer een geheel ander aanzien dan op het oogenblik, waarin de passagiers der Elwine zich naar vóór haasten, om hunne kijkers te richten op de zandige vlakte, die eene menigte huizen vertoonde, op het groote egyptische wachtschip met zijn kanonnen, op de tallooze vaartuigen met kolen beladen, waar de zwarte, bijna geheel naakte koelies, met een weinig minder ijver dan onze arme zakkendragers, hun arbeid verrichten. Wellicht heeft de stad nu alweer een geheel ander aanzien, wellicht is men nu alweer begonnen, die huizen, die zooveel op de kramen van eene kermis gelijken, af te breken en te verplaatsen, zooals, dat met kramen de gewoonte is, of misschien zijn er ook alweer een aantal huizen bijgebouwd; - wie [22:] kan van die zoo wonderbaar, zoo plotseling in de woestijn herreverschezen stad voorspellen, of ze niet in den grond zal verzinken, even wonderbaarlijk, even plotseling, als ze daarop is verrezen? Bij het eerste binnenkomen van Port-Saïd, verwekt deze plaats ongeveer dezelfde gewaarwording, die men ondervindt bij het eerste bezoek aan eene pas gevestigde familie. Het zand in den nieuw aangelegden tuin kraakt onplezierig; de bel wil, met hatelijke koppigheid, niet overgaan; de voordeur klemt op ongastvrije manier; de pas gehuurde meid kijkt u wantrouwend aan, terwijl ze u aarzelend voorgaat naar het nieuw behangen salon, waar het naar verf en stijfsel riekt; ze doet u plaats nemen op een krakenden splinternieuwen stoel, aan eene tafel, die u ergert door haar geheel nieuwen glans, terwijl ge loopt over een tapijt, dat uwe oogen hindert met zijne felle kleuren. Alles is onplezierig nieuw, zoo ongezellig, zoo weinig comfortable, dat men lust krijgt onmiddellijk op te staan en zich weg te maken. Nu, de stad van de Lesseps heeft datzelfde weinig comfortable, datzelfde onplezierig nieuwe van het pas betrokken huis; als ge er rondom u ziet, kunt ge u voorstellen hoe, op het geroep van de Lesseps, al de natiën der wereld zijn toegesneld, om hun steen toe te brengen aan de verwezenlijking van het grootsche plan: een stad aan den ingang van het Suez-kanaal! Ge begrijpt, dat die natiën geen tijd hadden hunne steenen ordelijk en netjes te plaatsen en te rangschikken, maar daarom vindt ge het niet minder hinderlijk, dat het geheel zulk een smakeloos mozaïek gelijkt. Eén voordeel heeft de stad, ze is ruim gebouwd: men behoeft dan ook, zelfs in onze dagen van besparen en benutten, nog niet zuinig te zijn op droog, dor zand. Winkels, winkels en nog eens winkels! ziedaar de hoofdstraat. Groote Magasins de modes, kolossale, [23:] toko's met blikken en flesschen, waarin alle mogelijke groenten en vruchten van alle werelddeelen, verduurzaamd, worden verkocht; slijterijen, bakkerijen,vleeschhallen en kolenschuren, wisselen elkander af. Daartusschen talrijke restlmraties; ze zien er recht verlokkend uit, zoo verlokkend, dat men ze als vanzelf zou binnengaan. Binnengaan is eigenlijk niet het woord, want de gasten, stoelen, rustbanken en tafeltjes zijn allen buiten, op een groot plein vóór het onaanzienlijk huis. Hier krijgt de reiziger uit noordelijker streken de eerste voorstelling van het dolce far niente, dat eene der genietingen uitmaakt van het warme Zuiden, dat zalige uitrusten van niets doen, zoo verrukkelijk als men het geniet onder liefelijke muziek, bij zachten bloemengeur en zoete droomen - - - of, beter dan dat alles, met hem of haar naast u, van wie één blik, één zacht gefluisterd woord genoegzaam is, om u voor uren stof te geven tot zoete gedachten. Eene slovende hollandsche huisvrouw zou het verregaande luiheid noemen; maar het is zoo welkom aan lichaam en geest, waar beide den invloed van het heete klimaat ondervinden, ja, zoo noodig, dat het ook den armsten werkman, den ellendigsten koelie, niet kan worden ontzegd. De Turk geniet er van op de gemakkelijkste rustbank, in de meest lustelooze houding uitgestrekt, met een tafeltje vlak bij hem geplaatst, opdat hij toch vooral niet zou behoeven op te staan; rookende uit zijne eigenaardige pijp: eene flesch met lange buis, waarvan het mondstuk hem langzaam den geurigen damp der tabak toevoert, terwijl hij de voorbijgangers gadeslaat en nu en dan even zijn koffie aanroert. Langs verschillende wegen, - want Port-Saïd is niet groot, en men heeft het spoedig doorloopen, vinden de reizigers elkander weder in het Hotel du Louvre, op de Place de Lesseps gelegen. [24:] De Place de Lesseps is voor Port-Saïd, wat het salon in een burgerhuishouden is; al het andere is voor het nut, het gebruik, deze is voor het "mooi", voor de deftigheid. Het hotel is een flink gebouw, ruim en smaakvol, de restauratie uitmuntend ingericht; men vindt er, wat groen, wat bloemen en een vijvertje, dingen die op Port-Saïd tienvoudige waarde erlangen, omdat het oog ze overal mist. De passagiers bleven dan ook lang voor het hotel zitten; het koeltje van de zeekust woei hen verfrisschend in het gelaat, de sterren fonkelden met warmen gloed aan den donkerblauwen hemel, de bloemen brachten hun avondgroet in zoete geuren, en een wel niet zeer kunstige, maar gevoelvolle italiaansche muziek verhoogde het stil genot. Toen de lampen op de verschillende tafeltjes aan het geheel een nog vroolijker aanzien gaven, kwam uit de groep muzikanten, die, eenigszins op den achtergrond geplaatst, tot nu toe meer gehoord dan gezien was, een jong meisje te voorschijn; het liefste, bescheidenste zangeresje dat men zich kan voorstellen. Zij droeg het kostuum der romeinsche vrouwen: een vuurrood, gracieus keurs omsloot het tenger figuurtje, de achteroverhangende witte kap, die meer dan eenig ander hoofddeksel flatteert, op het donkerlokkig kopje, een korte, bondgekleurde rok en veelkleurige kousen; - er glansden een paar zachte onschuldige oogen in het vriendelijk gelaat, en toen ze haar harp begon te bespelen, klonk een zuiver smeltend stemmetje, dat, hoe zwak en bedeesd ook, algemeene stilte verwekte, groot er en vleiender stilte, dan menige meer kunstige, meer bekwame chanteuse met hare trillers en haar gillen wekken kan. Hoe eenvoudig haar liedje ook was, het werd ruim beloond, toen ze rond ging aan de tafeltjes en met hare vrijmoedige en toch bedeesde oogen zoo dankbaar naar [25:] de milde gevers opzag; - zonderling! dat meisje met haar lief gezang en kinderlfik schuldeloos gezichtje, gaf poëzie aan de minst poëtiscbe van alle plaatsen, aan bet dorre Port-Saïd. Ze zong nog een liedje; 't was misschien aan de sterren, want ze keek op naar den met goud bezaaiden hemel boven haar. "Arm kind," zei Bugg zacht bij zichzelven, "ik wenschte dat ze er was, het lieve schepsel! Wat moet er hier van haar worden? Goddank! dat ze geen nichtje van me is; anders kon ik al niet laten haar mee te nemen naar, Indië, naar Dollie!" Hoe groot was het genoegen der reizigers, toen, nadat gezang en handgeklap hadden opgehouden, de muzikanten op eens begonnen met: Wien neerlandsch bloed! Het deed hun goed, dat hollandsche volkslied, het verkwikte hen meer dan de frissche koelte en den goeden rijnwijn, en de stemmen, die invielen, beefden bijna allen. Jammer dat de reizigers, om toch vooral alles van Port-Saïd te zien, het Hotel du Louvre en de lieve harpspeelster verlieten, om in eene der vele cafés-chantants van Port-Saïd den verderen avond door te brengen. De drie klippen van het sterke geslacht, le vin, le jeu, les belles, waren in het café te vinden. Toch was het gevaar van stranden niet groot. Le vin was ondrinkbaar en ongeloofelijk duur; le jeu, onschadelijk - de passagiers waren toch door vele onvoorziene uitgaven der reis reeds zóó geplukt, dat zij zich ternauwernood aan de roulette durfden wagen; les belles waren geen belles. In eene zaal, even ongezellig als alles op Port-Saïd, zag men op eene tribune, eenige verflenste kleedjes, en ouwelijke, afgematte gezichten, die schenen te vragen om het verlof van wat rust te gaan nemen; men hoorde een paar liedjes, die bij Lyon, te midden van de geuren der punch brûlé en gauffres à la vanille, niet onaardig [26:] klinken, maar hier, door het snerpende en schorre der stemmen, eenigszins deden denken aan de kibbelpartijen, die men zegt, dat de dames in zulke etablissementen onderling hebben. De heeren zochten nog een weinig afleiding in andere koffiehuizen, maar de meesten keerden nog vóór middernacht aan boord terug, niet zeer verrukt over PortSaïd en zijne genoegens. vorige pagina | inhoud | vorige pagina
Arm en mooi; o, mogen de engelen wacht bij u houden, lief kind! Er is een traan in den glimlach, waarmede ik u aanzie. Zal de zonde vroeg of laat haar schaduw werpen over de heldere, reine oogen van thans? - - -- Klein bedevaartgangertje op aarde, bewaar uw hart voor de besmetting dezer wereld. FANNY FERN.
"Kijkt hier, heeren, daar recht voor u uit, dat is het vuur van Rosette! U zult het misschien niet kunnen zien zonder binoclee . . . ." "Jawel, jawel, o duidelijk! Dus zullen we spoedig te Port-Saïd zijn, kapitein?" "Zeker, zeker! We zullen, denk ik den Pinkstermaandag, in plaats van te Scheveningen, op Port-Saïd vieren. Maar stelt u er niet te veel van voor, heeren, Port Saïd is de onplezierigste plaats ter wereld." "'t Is toch altijd vaste grond," zegt Kreisfeldt, die nog telkens zeeziek is. Wat niet altijd het geval was met de voorspellingen van den heer Schock, - die er een bijzonder plezier in had, iemand beet te nemen, - zijne belofte werd dezen keer vervuld. Den volgenden morgen voer men de zandige, onvruchtbare kuststreek, die zich tusschen Rosette en Damiette uitstrekt, langs; eerst werden de lage heuvels
[21:]
zichtbaar, hel verlicht door de stralen van een brandende zon, toen de dadelboomen, de vuurtoren en eindelijk de stad, aan den mond van den Nijl, het Damiette, dat ieder hollandsch schoolkind zich, geloof ik, voorstelt als eene plaats, waar klokjes te veroveren zijn. De Elwine veranderde nu van koers en richtte dien naar Port-Saïd. Zooals zulks gewoonlijk bij zeeplaatsen het geval is, ontwaart het verlangend oog der naderende reizigers, lang vóór de stad zelve, den vuurtoren, de schepen en de hoofden; de laatste zijn hier opgeworpen uit kolossale steenblokken, die den woesten golfslag van den oceaan kalm en rustig zien aanrollen en eene tergende onverschilligheid blijven bewaren, ook bij zijne felste stormen. Een groepje bruinvisschen, voornamelijk opmerkenswaardig door hun breeden kop, door de zeelui den "boer met zijn varkens" genoemd, ging de boot voor naar de haven; gelukkig was er behalve de "boer met zijn varkens" nog een andere loods, die de Elwine veilig binnenbracht. Daar lag Port-Saïd. Wellicht heeft de stad nu alweer een geheel ander aanzien dan op het oogenblik, waarin de passagiers der Elwine zich naar vóór haasten, om hunne kijkers te richten op de zandige vlakte, die eene menigte huizen vertoonde, op het groote egyptische wachtschip met zijn kanonnen, op de tallooze vaartuigen met kolen beladen, waar de zwarte, bijna geheel naakte koelies, met een weinig minder ijver dan onze arme zakkendragers, hun arbeid verrichten. Wellicht heeft de stad nu alweer een geheel ander aanzien, wellicht is men nu alweer begonnen, die huizen, die zooveel op de kramen van eene kermis gelijken, af te breken en te verplaatsen, zooals, dat met kramen de gewoonte is, of misschien zijn er ook alweer een aantal huizen bijgebouwd; - wie
[22:]
kan van die zoo wonderbaar, zoo plotseling in de woestijn herreverschezen stad voorspellen, of ze niet in den grond zal verzinken, even wonderbaarlijk, even plotseling, als ze daarop is verrezen? Bij het eerste binnenkomen van Port-Saïd, verwekt deze plaats ongeveer dezelfde gewaarwording, die men ondervindt bij het eerste bezoek aan eene pas gevestigde familie. Het zand in den nieuw aangelegden tuin kraakt onplezierig; de bel wil, met hatelijke koppigheid, niet overgaan; de voordeur klemt op ongastvrije manier; de pas gehuurde meid kijkt u wantrouwend aan, terwijl ze u aarzelend voorgaat naar het nieuw behangen salon, waar het naar verf en stijfsel riekt; ze doet u plaats nemen op een krakenden splinternieuwen stoel, aan eene tafel, die u ergert door haar geheel nieuwen glans, terwijl ge loopt over een tapijt, dat uwe oogen hindert met zijne felle kleuren. Alles is onplezierig nieuw, zoo ongezellig, zoo weinig comfortable, dat men lust krijgt onmiddellijk op te staan en zich weg te maken. Nu, de stad van de Lesseps heeft datzelfde weinig comfortable, datzelfde onplezierig nieuwe van het pas betrokken huis; als ge er rondom u ziet, kunt ge u voorstellen hoe, op het geroep van de Lesseps, al de natiën der wereld zijn toegesneld, om hun steen toe te brengen aan de verwezenlijking van het grootsche plan: een stad aan den ingang van het Suez-kanaal! Ge begrijpt, dat die natiën geen tijd hadden hunne steenen ordelijk en netjes te plaatsen en te rangschikken, maar daarom vindt ge het niet minder hinderlijk, dat het geheel zulk een smakeloos mozaïek gelijkt. Eén voordeel heeft de stad, ze is ruim gebouwd: men behoeft dan ook, zelfs in onze dagen van besparen en benutten, nog niet zuinig te zijn op droog, dor zand. Winkels, winkels en nog eens winkels! ziedaar de hoofdstraat. Groote Magasins de modes, kolossale,
[23:]
toko's met blikken en flesschen, waarin alle mogelijke groenten en vruchten van alle werelddeelen, verduurzaamd, worden verkocht; slijterijen, bakkerijen,vleeschhallen en kolenschuren, wisselen elkander af. Daartusschen talrijke restlmraties; ze zien er recht verlokkend uit, zoo verlokkend, dat men ze als vanzelf zou binnengaan. Binnengaan is eigenlijk niet het woord, want de gasten, stoelen, rustbanken en tafeltjes zijn allen buiten, op een groot plein vóór het onaanzienlijk huis. Hier krijgt de reiziger uit noordelijker streken de eerste voorstelling van het dolce far niente, dat eene der genietingen uitmaakt van het warme Zuiden, dat zalige uitrusten van niets doen, zoo verrukkelijk als men het geniet onder liefelijke muziek, bij zachten bloemengeur en zoete droomen - - - of, beter dan dat alles, met hem of haar naast u, van wie één blik, één zacht gefluisterd woord genoegzaam is, om u voor uren stof te geven tot zoete gedachten. Eene slovende hollandsche huisvrouw zou het verregaande luiheid noemen; maar het is zoo welkom aan lichaam en geest, waar beide den invloed van het heete klimaat ondervinden, ja, zoo noodig, dat het ook den armsten werkman, den ellendigsten koelie, niet kan worden ontzegd. De Turk geniet er van op de gemakkelijkste rustbank, in de meest lustelooze houding uitgestrekt, met een tafeltje vlak bij hem geplaatst, opdat hij toch vooral niet zou behoeven op te staan; rookende uit zijne eigenaardige pijp: eene flesch met lange buis, waarvan het mondstuk hem langzaam den geurigen damp der tabak toevoert, terwijl hij de voorbijgangers gadeslaat en nu en dan even zijn koffie aanroert. Langs verschillende wegen, - want Port-Saïd is niet groot, en men heeft het spoedig doorloopen, vinden de reizigers elkander weder in het Hotel du Louvre, op de Place de Lesseps gelegen.
[24:]
De Place de Lesseps is voor Port-Saïd, wat het salon in een burgerhuishouden is; al het andere is voor het nut, het gebruik, deze is voor het "mooi", voor de deftigheid. Het hotel is een flink gebouw, ruim en smaakvol, de restauratie uitmuntend ingericht; men vindt er, wat groen, wat bloemen en een vijvertje, dingen die op Port-Saïd tienvoudige waarde erlangen, omdat het oog ze overal mist. De passagiers bleven dan ook lang voor het hotel zitten; het koeltje van de zeekust woei hen verfrisschend in het gelaat, de sterren fonkelden met warmen gloed aan den donkerblauwen hemel, de bloemen brachten hun avondgroet in zoete geuren, en een wel niet zeer kunstige, maar gevoelvolle italiaansche muziek verhoogde het stil genot. Toen de lampen op de verschillende tafeltjes aan het geheel een nog vroolijker aanzien gaven, kwam uit de groep muzikanten, die, eenigszins op den achtergrond geplaatst, tot nu toe meer gehoord dan gezien was, een jong meisje te voorschijn; het liefste, bescheidenste zangeresje dat men zich kan voorstellen. Zij droeg het kostuum der romeinsche vrouwen: een vuurrood, gracieus keurs omsloot het tenger figuurtje, de achteroverhangende witte kap, die meer dan eenig ander hoofddeksel flatteert, op het donkerlokkig kopje, een korte, bondgekleurde rok en veelkleurige kousen; - er glansden een paar zachte onschuldige oogen in het vriendelijk gelaat, en toen ze haar harp begon te bespelen, klonk een zuiver smeltend stemmetje, dat, hoe zwak en bedeesd ook, algemeene stilte verwekte, groot er en vleiender stilte, dan menige meer kunstige, meer bekwame chanteuse met hare trillers en haar gillen wekken kan. Hoe eenvoudig haar liedje ook was, het werd ruim beloond, toen ze rond ging aan de tafeltjes en met hare vrijmoedige en toch bedeesde oogen zoo dankbaar naar
[25:]
de milde gevers opzag; - zonderling! dat meisje met haar lief gezang en kinderlfik schuldeloos gezichtje, gaf poëzie aan de minst poëtiscbe van alle plaatsen, aan bet dorre Port-Saïd. Ze zong nog een liedje; 't was misschien aan de sterren, want ze keek op naar den met goud bezaaiden hemel boven haar. "Arm kind," zei Bugg zacht bij zichzelven, "ik wenschte dat ze er was, het lieve schepsel! Wat moet er hier van haar worden? Goddank! dat ze geen nichtje van me is; anders kon ik al niet laten haar mee te nemen naar, Indië, naar Dollie!" Hoe groot was het genoegen der reizigers, toen, nadat gezang en handgeklap hadden opgehouden, de muzikanten op eens begonnen met: Wien neerlandsch bloed! Het deed hun goed, dat hollandsche volkslied, het verkwikte hen meer dan de frissche koelte en den goeden rijnwijn, en de stemmen, die invielen, beefden bijna allen. Jammer dat de reizigers, om toch vooral alles van Port-Saïd te zien, het Hotel du Louvre en de lieve harpspeelster verlieten, om in eene der vele cafés-chantants van Port-Saïd den verderen avond door te brengen. De drie klippen van het sterke geslacht, le vin, le jeu, les belles, waren in het café te vinden. Toch was het gevaar van stranden niet groot. Le vin was ondrinkbaar en ongeloofelijk duur; le jeu, onschadelijk - de passagiers waren toch door vele onvoorziene uitgaven der reis reeds zóó geplukt, dat zij zich ternauwernood aan de roulette durfden wagen; les belles waren geen belles. In eene zaal, even ongezellig als alles op Port-Saïd, zag men op eene tribune, eenige verflenste kleedjes, en ouwelijke, afgematte gezichten, die schenen te vragen om het verlof van wat rust te gaan nemen; men hoorde een paar liedjes, die bij Lyon, te midden van de geuren der punch brûlé en gauffres à la vanille, niet onaardig
[26:]
klinken, maar hier, door het snerpende en schorre der stemmen, eenigszins deden denken aan de kibbelpartijen, die men zegt, dat de dames in zulke etablissementen onderling hebben. De heeren zochten nog een weinig afleiding in andere koffiehuizen, maar de meesten keerden nog vóór middernacht aan boord terug, niet zeer verrukt over PortSaïd en zijne genoegens.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina