J.M.J. Catenius-van der Meijden: 'Kwée-kwée' uit: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902]
[820:]
Dòdòl
Twee pond ketanmeel, ongeveer 2 pond javaansche suiker, 2 geraspte klappers, 3 a 4 flesschen water. Daarbij, desverkiezende, fijngesneden klapper, gebraden widjèn of doerian.
Men perst eerst santen kentel uit den geraspten klapper. Dan doet men al het water bij het uitgeperste klapper-raspsel en perst er santen èntjèr van. Deze santen èntjèr kookt men met de javaansche suiker, tot deze gesmolten is en doet er dan, al roerende, het ketanmeel door. Begint deze massa dik te worden dan doet men er de santen kentel bij en kookt men dit, onder aanhoudend roeren, gaar tot de olie er bovenop drijft. De dòdòl is dan gereed en stort men in een schaal of kom over, of men maakt er, in pisang-bladeren, rollen van. Men kan, onder het roeren, fijngesneden klapper, widjèn of doerian bijdoen. In 't laatste geval wordt dit gebak "dòdòl doerian" genoemd.
[821:]
2e Recept. Twee pond javaansche suiker, 1 pond ketanmeel, santen van twee geraspte, oude klappers.
De twee pond javaansche suiker met een weinig water tot een dikke stroop gekookt; (deze dikte van de suikerstroop wordt door de inlanders "gantieng" genoemd). Vervolgens wordt het pond ketanmeel met een weinig koud water tot een niet te dun beslag verwerkt, en daarna, met de santen der twee geraspte, oude klappers, door de suikerstroop geroerd. Men moet, om het aanbranden te voorkomen, dit mengsel aanhoudend om- en doorroeren, zoo, tot het ketanmeel gaar proeft en de massa een dikke pap wordt. Deze pap, bijna bekoeld zijnde, kan, naar verkiezing, in blaadjes of vormen worden gedaan (of opgerold) zooals meestal in Indië gebruikelijk is. Wanneer men door de massa sirikaja-moes doet en dit samen opkookt verkrijgt men, "dódólsirikaja." Evenzoo krijgt men, door vermenging met zuurzakmoes: Dódól-zuurzak, vlokken doerian vermengd geeft "Dódól-doerèn."
[822]
Gemblong
1 Pond witte ketan, 1/2 geraspte klapper, een weinigje zout.
De ketan wordt goed gaargekookt; daarna wordt ze met den geraspten klapper en het zout vermengd en goed fijngestampt. Men snijdt ze, naar verkiezing, in vierkante stukken, verpakt in pisangblad.
[823:]
Goelali
Javaansche suiker, water.
De suiker zóó dik koken, dat als men daarvan één druppel op een steen laat vallen, de suiker stolt. Dan neemt men de pan van het vuur, schept de suiker met een lepel er uit - een hoeveelheid - niet alles in eens! - én trekt de suiker tot lange draden, zoo dik als een vinger, welke draden men op een tampa, ter droging in den wind, uitspreidt. Sommigen koken suiker met dikke santen. Dan is de goelali lichter van kleur.
vorige pagina | inhoud | vorige pagina