Louise B.B. : Njootje en Nonnie In: Eigen Haard, 1906
[705:]
2)
En Marie bemoeide zich ook wel met de kampong-bewoners. Als vrouw van hun Toean-Tana [Landheer] bezocht zij de zieken, deelde zij hulp uit aan de behoeftigsten. Dat noemde zij niet anders dan haar plicht, een aangenamen plicht zelfs, die in haar afgezonderd leven haar veel voldoening gaf. Zoo althans, was het vroeger geweest, maar de ondervinding op gedaan met een hunner, met dat aardige kampongmeisje Sarina, dat naderhand zoo ondankbaar en slecht had gehandeld, had daardoor een groot gedeelte van haar sympathie voor de kampongbewoners weggenomen. In der tijd werd haar hart getroffen door het treurig lot van de verweesde Sarina, aan de zorgen overgeleverd van een oude, of liever, van een door opium misbruik vroeg verouderde grootmoeder, die Marie nooit anders gekend had, dan gekleed in een gore oude sarong onder de oksels vastgeknoopt, bloot latend de griezelig uitgeteerde borst en schouders met de scherp vooruitstekende beenderen, een sjofele bekleeding die reikte tot aan de knokerige knieën, welke overgingen in een paar stokken van beenen. En aan deze skeletachtige ruïne van een mensch, steeds soezerig hurkend op den drempel van haar krot van een huisje, slechts nu en dan uit haar verdooving wakker schrikkend, en dan vervallend in een half waanzinnigen woede-uitval, dien zij altijd koelde op haar kleinkind, omdat dit tot haar last was gekomen, en jong en gezond, smeekte en dreigde om voedsel, was Sarina nu overgeleverd! Overal op haar verwaarloosd mager lichaampje, droeg het arme kind de sporen van mishandeling. Het ergerde Marie, tot in de ziel, vooral omdat Sarina, niettegenstaande haar ontberingen en lijden een aanvallig kind bleef, met een aardig gezichtje, waarin een paar groote fluweel donkere oogen, een minder plat neusje, een minder vooruitstekende bovenkaak, een minder donkere huidskleur, dan het algemeen type van Javanen bezat in de buurt van Tanah-Kaja. Want Sarina, zo ging de dorpssage, had een tikje blank bloed in de aderen. Ja, zoo de half wezenlooze grootmoeder eens wilde klappen uit haar jonge jaren...! Marie kon een tijd lang het kind niet anders helpen, dan door nu en dan haar honger te stillen en wat nieuwe kleeren te geven, als de oude er met de lappen bij hingen. Maar meestal waren die nette kleeren dadelijk verdwenen, naar het pandjeshuis gebracht, om de behoefte aan vergif van de grootmoeder te stillen. Tot de dag kwam, dat een brullend gegil en gekerm uit het morsige krot van de oude heks, heel de kampong dien kant uitdreef, ook Marie, die juist een ziekenbezoek bracht. En zoo konden de menschen, die op dat morgenuur voornamelijk bestonden uit vrouwen en kinderen, daar de mannen en grootere jongens op het land aan hun dagwerk bezig waren, zoo konden de toeschouwers getuige zijn, hoe de nènnèh [Oude vrouw of grootmoeder] weer eens, in een aanval van woedende waanzin, Sarina bij de haren uit het krot op het voorerfje trok, sleepte naar den hoek, waar tusschen opgestapelde steenen, een houtvuur brandde onder de rijstpan, en hoe de oude toen, met onverklaarbare vlugheid, een brandend stuk hout greep en het vlammende, rookende einde, begon stuk te slaan op het bloote ruggetje van het kind, dat huizenhoog kermde en zich kromde in ondragelijke pijn... En niemand die tusschenbeide durfde te komen, op een afstand gehouden door de krankzinnige gebaren van het "door den setan bezeten" mensch. Totdat Marie kwam aangerend en zonder aarzelen op de heks toevloeg en met in haar heilige verontwaardiging verhoogde krachten, de booze grootmoeder met een ruk op den grond sloeg, waar het schepsel plotseling weerloos, bleef hokken, het schuim op den mond. Zonder zich verder om het mensch te bekommeren, liet zij een paar vrouwen de deerlijk verbrande en kermende Sarina, naar het heerenhuis dragen, waar zij het meisje reinigde en verbond en verpleegde. De grootmoeder, die niet veeleischend durfde te zijn, verkocht haar recht op het kind voor wat geld, waarvoor zij zich opium aanschafte, haar eenige begeertje nog in dit leven. In de
[706:]
kamer van Mina, Marie's lijfmeid, werd een nieuwe baleh-baleh geplaatst met een fijn matje er overheen gespreid en een nieuw rood hoofdkussen als hoofdpeluw, voortaan Sarina's legerstede. Zoo werd het arme slachtoffer ingelijfd in de deftige bediendentros van het groote heerenhuis. Mina, die op trouwen stond, leerde haar kameniersdiensten en zoo kon zij deze, een jaar later, opvolgen als mevrouw's lijfmeid. Vier jaar stond zij in blakende gunst van hare meesteres. Het spichtige, halfverhongerde kind van weleer, met de te groote oogen, de te lange armen en beenen, had zich ontwikkeld tot een slank jong meisje. Op ongeveer zestienjarigen leeftijd, was dit met haar zacht vriendelijk gezichtje, minder een schoonheid, dan wel een aanvallige verschijning. Toen kwam de tijd dat Tanah-Kaja, te groot werd om door den eigenaar alléén beheerd te worden. Willem Oudelink nam zijn eersten assistent. En omdat er niet voorzien was in zulk een uitbreiding van de zaal en er nog een nieuwe woning moest gebouwd worden voor den nieuwen functionaris, betrok Victor Jansen, een vroolijke luchthartige klant, zoolang tot zijn huisje gereede zoude zijn, het logeerpavilloen op zijde van het heerenhuis. Drie maanden bleef hij den gast van zijn landheer, toen betrok hij zijn eigen woning dicht bij de koffietuinen. Dat gebeurde op een der laatste dagen van de maand. Op den eersten van den volgende, zat Marie, als altijd op dien datum, in de binnengalerij aan haar schrijftafel, en betaalde het maandloon aan de bedienden uit. En voor één, naarmate mevrouw den naam afriep, kwamen zij afrekenen met haar. Sarina hurkte op haar beurt vlak bij den stoel, waarop mevrouw zat, neder en reikte haar een paar bankbriefjes toe: "Mijn voorschot, Nonja, ik vraag permissie, dezen keer heelemaal mijn schuld te mogen terugbetalen." Marie zag op, verwonderd: hoe kwam het meisje aan al dat geld opeens! Want Sarina stak altijd diep in voorschot bij haar, omdat zij nog altijd onder invloed bleef van de half suffe, dan weer kwaadaardige grootmoeder in de kampong en geheel haar loon moest afgeven aan die luie, snuivende klaploopster. En dan moest zij bij hare mevrouw leenen om in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien en netjes en zindelijk voor den dag te komen, een onverbiddelijke eisch van mevrouw. Het volgende oogenblik glimlachte Marie, zij kende de trucs van haar volkje. Het geld voor een oogenblik leenen van elkaar, om het geheele voorschot, waarvoor zij nog aangeschreven stonden, ineens aan te zuiveren en om dan, in één adem, nieuw voorschot te vragen, het vijf-, tienvoudige van het restant. "Moet-je nu alweer voorschot hebben, Sarina?" vroeg zij goedmoedig. "N'dak, nonja," schudde Sarina het hoofd, met de oogen naar den grond: "Sarina mintah lepas!"[Neen, mevrouw, ik vraag ontslag] "Lepas...!" Marie schoof met een ruk haar stoel achteruit: Sarina, wat mankeert jou! Dat meen-je toch niet!" "Saja... betoel [In erst], nonja..."en toen vlug sprekend: "En ik heb al voor een opvolgster gezorgd, Mirha van Kebon wil wel in mijn plaats komen, mevrouw zal tevreden zijn, ik heb haar mijn werk geleerd, zij is vlug..." "Dus je wist geruimen tijd al, dat je weg wilde! Maar waarom wil-je hier vandaan?" Sarina sloeg de oogen neer: "Saja... saja tjapeh di sini...!" [Ik ben het hier moede] antwoordde zij met dat stugge, ondoorgrondelijke, dat Marie reeds kende bij de inlanders. Dan behoefde zij niet verder aan te dringen, dan lieten zij zich niet verder uit. "Goed, en ga dan maar dadelijk, hoe eer hoe beter!" antwoordde Marie hoog en koel, inwendig ziedend van toorn. Dit onverklaarbare gedrag, den eersten besten trekvogel waardig, als loon en dankbaarheid, voor een jarenlange gunstbetooning! Zonder afscheid liet zij het meisje gaan, dat werkelijk haast scheen te hebben weg te komen. De toekan mendjait, de kokkie, uitgehoord over Sarina's raadselachtig ondankbaar gedrag, wisten of wilden niet zeggen de werkelijke reden van dit plotselinge, haastige heengaan. Zes maanden later kwam Willem Oudelink thuis van zijn werk in de tuinen, met een gezicht, of hij van verlangen brandde een interessant nieuwtje te vertellen, nam hij een stoel en ging naast den divanzitten, waarop zijn vrouw nu reeds maanden lag. Njootje had zich aangekondigd en gedurende al de maanden vóór zijn komst moest Marie, op uitdrukkelijk bevel van den dokter den dag liggende op de rustbank doorbrengen. Een beproeving die zij met bewonderenswaardige blijmoedigheid droeg, om het heerlijke moederschap, waarnaar zij altijd verlangd had, te erlangen als prijs voor zooveel geduld en lijden. "Raad-eens, vrouw," begon Willem, "Wie ik meen gezien te hebben en waar...?" En zonder het antwoord af te wachten: "Sarina! Ja, jou Sarina!" "Sarina...? Hier in de buurt? En ik had hooren mompele, dat zij een dienst in de stad ging zoeken!" "Jawel, een dienst, morgen brengen, hoor! Ik moest Jansen spreken, die was niet op zijn post in de tuinen, hij sukkelt nog al eens tegenswoordig. Lever, zegt de dokter. Tja... die volbloedige Hollanders moeten wat voorzichtig zijn met deze warmte! Nou, enfin, ik zoek he mdan op, de kerel ziet er slap uit, van nacht had hij koorts gehad; ik zit wat met hem bij zijn krossie malas [Gemakkelijke lange stoel] in de achtergalerij, en wie zie ik daar over het achtererf loopen, trotsch als een pauw, den sleutel van de goedang [Provisiekamer] geknoopt aan haar zakdoek die zij in haar hand liet zwaaien... Sarina! Sapperloot, mooier dan ooit!" Vroeger zou een dergelijk bericht Marie hebben doen opstuiven van verontwaardiging. Nu liet zij slechts een paar minachtende afkeurende woorden er over hooren, en daarmede was deze zaak voor haar afgedaan. Zij was als eene, die te lang gedorst had, en nu zij eenmaal de lafenis voor haar verlangen tot zich zag komen, zoo geheel vervuld was van het komende, dat al haar denken en voelen en begeeren bleven wijlen om dat ééne, het voor haar allesomvattende, zoodat wat daar buiten lag nauwelijks meer voor haar bestond. Zoo ook liet, weer zes weken later, het bericht, dat Victor Jansen, aan een leverabsces lijdende, met spoed naar de kust getransporteerd werd om daar te mailboot af te wachten, die hem naar Nederland moest brengen, zijn eenige kans op redding en weer eenige dagen later het telegram dat hij vóór de komst van de boot toch nog plotseling gestorven was, haar geheel koud, want het tijdstip van haar moederschap was aangebroken...
inhoud | vorige pagina | volgende pagina