Fiammetta: Noodlot. Oorspronkelijke Indische Novelle. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 1902 Maandag 2 juni 1902 - aflevering 2
Bij een kleine pasar, waar een groote, ruime loods stond, werd halt gehouden om de paarden even te laten uitblazen. Het was pasar-dag en het krioelde van koopgrage inlanders. Voor een der kleine woningen aan den weg vertoonde, tusschen een dichten menschendrom, een landak haar sierlijkste passen, op de maat van de ankloeng, welker tonen rumoerig door de lucht galmden. Nu en dan konden geestdriftige bewonderaars, medegesleept door de wilde muziek, zich niet wederhouden mede te zingen en daarbij in de handen te klappen. Enkele dessalieden die langs het rijtuig gingen en haar, de njonja-besar van Soember-Madoe, herkenden, brachten eerbiedig hun groet welken zij vriendelijk beantwoordde. De koetsier legde de zweep over de paarden en weder ging het in vollen draf den breeden landweg op. De schoorsteen der fabriek werd, wit-glinsterend, boven het geboomte zichtbaar, toen plotseling een der paarden struikelde en viel. Reina stapte verschrikt uit het rijtuig; de koetsier en looper deden hun best het arme dier op de been te brengen, echter vergeefs. Het had zijn poot gebroken en bleef, angstig hinnikend, liggen. "Het beste is, mevrouw, dat u Dronno met een boodschap naar de fabriek zendt aan een der heeren daar, om een rijtuig te zenden," meende de koetsier. Dronno liep op een drafje heen en Reina keek met ongeduld naar de verwachte hulp uit, terwijl zij heen en weder liep onder de oude, schaduwrijke assemboomen aan den kant van den weg. Zwarte rookwolken kronkelden telkens uit de fabrieksschoorsteen op en het gegons en geroezemoes drongen flauw tot haar door. Aan den helderblauwen hemel gleden glanzige witte wolkjes en in de riettuinen bewogen de zijde-achtige pluimen zich, lustig in den wind. Het was een schooldag en ondanks haar medelijden met het arme paard voelde zij zich zoo luchtig en blij te moede, als had zij gedurende het jaar van haar weduwschap, nooit te voren zoo duidelijk gevoeld dat het heerlijk is te leven endaarbij jong en vrij te zijn. Een kleine buggy vloog als dol over den weg, terwijl de menner het vurige paard, toch nog steeds tot meerderen spoed aandreef om eindelijk met een krachtigen ruk de teugels in te houden die aan den toesnellenden jongen toe te werpen en met enkele vlugge sprongen Reina te naderen. Met uitgestoken handen liep hij op haar toe terwijl hij bezorgd uitriep: "U heeft zich toch niet bezeerd, hoop ik? Ik heb waarlijk niet veel begrepen van Dronno's gewauwel en wist alleen dat u in gevaar verkeerde." "In het geheel niet," zeide zij met een hoogen blos, terwijl Rhoden haar hand vasthield en haar aanzag. De paarlemoeren knoopen van zijn witte jas glansden in de zon en door het woeste rijden was zijn stroohoed wat naar achteren gegleden. Zij vertelde wat er gebeurd was en altijd door was de blik van die heldere, blauwe oogen op haar gericht. Zij gingen samen naar het paard kijken en nadat alles geschikt was wendde hij zich schertsend tot haar: "En nu blijft u niets anders over dan u onder mijn bescherming te stellen." "Met alle genoegen," antwoordde zij glimlachend. "Ik heb waarlijk niet gedacht dat ik van daag zulk een lieve beschermelinge krijgen zou," riep hij vroolijk terwijl hij haar de hooge buggy hielp instijgen. « "Laat het paard wat bedaarder loopen," verzocht Reina toen zij naast Frank gezeten was. "Het schijnt wild." "Is u bang? Ook als ik er bij ben? U weet toch dat ik me veel met paarden heb bezig gehouden en met ze weet om te gaan?" Hij keek naar haar met een eigenaardigen glans in zijn oogen, die haar deed blozen en het hoofd afwenden. Zij spraken niet veel met elkander. Dat zij daar bij elkander waren, was reeds een genot, want reeds lang zochten de schoone weduwe en de knappe Frank elkanders gezelschap, waar het maar mogelijk was, ofschoon nog nooit een woord van liefde over zijn lippen gekomen was. In de verte vertoonde zich het landhuis. "U is nu spoedig thuis", sprak hij zuchtend. "Spijt het u? vroeg zij plagend. "Ik zal een omweg maken," zei hij. "Ik kan dan zooveel langer bij u zijn." "Neen, neen, wees niet zoo dwaas", bad zij, haar hand op zijn arm leggend, toen hij de daad bij het woord wilde voegen en een anderen weg inslaan. Die aanraking had een uitwerking waarvan zij hevig schrok. Want plotseling had hij haar hand gegrepen en die aan zijn lippen gebracht. En toen zij, hoogrood, haar hand had teruggetrokken en zich zoover mogelijk van hem hield, terwijlhaarlippen beefden van ontroering, zeide hij eenigszins verlegen: "Ik kom u van avond een bezoek brengen om u té zeggen, wat mij is te beurt gevallen." Zij steeg voor het tuinhek af. Hij drukte haar de hand, lang en innig en wegrijdend riep hij: Tot van avond." (Wordt vervolgd.)
inhoud | vorige pagina | volgende pagina