mevrouw Koopman: Het paradijs der vrouwen. Tegenschrift op Bas Veths' "Leven in Indie" 's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900
[10:]
Aankomst te Batavia
Den Schicksal ruht in deiger eignen Brust
Welke pen is in staat te beschrijven het machtige gevoel, dat den mensch aangrijpt bij de nadering der smarargden kusten van Insulinde! Als reuzen-bouquetten liggen de eilanjes met kwistige hand over den waterspiegel verspreid en met hun trillend gebladerte, waarlangs de zefir liefkozens strijkt, wordt in het fijn gerimpelde water weerkaatst, dat in licht geruisch langs de oevers spoelt. 't Is waar, geen bloezemgeuren steoomen u hier tegen, maar is dat bij de nadering van het vorstelijk 's-Gravenhage, waar de schim der malaria u tegengrijnst, dan wèl het geval? Hooh, hoog in de licht, recht en fier verrijst boven Java's hoofdstad de statige kokospalm, in ontelbare menigte beschermend de
[11:]
reuzenkruinen verheffend boven de smaragden majesteit. Vol verrukking scharen zich alle passagiers langs de verschansing. Het plechtig oogenblik van langzaam naderen het einddoel der reis duurt slechts zeer kort.
Geen woord, geen klank verbreekt de plechtige stilte. De zoo gelaatje spada's bewegen zich onhoorbaar in de kajuit, en zorgen voor de bagage der passagiers, met hun kalm onverstoorbaar flegma, dat zoo verkwikkend afsteekt bij het tapageuze beweeg van Europeesche dienstmeisjes. Over de verschansing tuurt in onafgebroken kijken "het handschoentje" naar den echtgenoot, dien zij wacht. Hoe eindeloos lang duurden die jaren, die hen scheidden! Een traan van dankbaarheid welt in de stralende oogen, als zij eindelijk den geliefde heeft ontdekt tusschen de menigte op de loopplank. Zij ijlt naar benden naar haar hut. Geen onbescheiden blikken zullen hen verstoren in het heerlijk wederzien
[12:]
De echtgenoot weet den weg op de mailbooten. Hij heeft het dierbare gezichtje, waarop hij onafgebroken zijn oog gevestigd hield, zien verdwijnen en nu ijlt hij regelrecht naar beneden, ongeduldig ziekend langs de verschillende hutten, aan welker buitenkant de naamkaartjes der bewoners achter een glazen ruitje zijn geschoven. Eindelijk staat daar vóó hem met duidelijke letters: haar naam. HIj voelt zijn hart snel kloppen. Zal hij even aan de deur tikken? Maar zij is immers zijn vrouw. Een gevoel van oneindige zaligheid doorstroomt hem bij de herinnering aan dit recht. Reeds strekt hij zijn hand uit naar den deurknop, als deze voorzichtig geopend wordt en de jong gehuwden elkander recht in de oogen zien. Sprakeloos van oneindige zaligheid neemt hij de sidderende gestalte in zijn armen. Zij slaat haar beide armen om zijn hals en een lange, innige omhelzing vergoedt duizendvoudig de lange scheiding.
[13:]
Telkens, telkens opnieuw, bedekt hij heur haar, heur oogen, heur mond met gloeiende kussen. Zij kunnen hun geluk nauwelijks begrijpen, elkander thans onverdeeld, voor eeuwig toe te behooren. Hoog ernstig ziet hij op haar neer, nog altijd zijn armen om haar heen geslagen en haar hoofd achterovergebogen, zoodat zij, met haar vochtige oogen hem aan moet zien en plechtig komt het van zijn lippen: "Ik zal je gelukkig maken, mijn engel." Een lange, reine kus op haar voorhoofd bezegelt deze gelofte. En jubelend in hun hart verlaten ze de hut, met een langen blik in het kleine vertrek, dat getuige was van hun geluk. Een reisje in de Preanger volgt onmiddelijk op ze inzegening van het huwelijk. Wee! Wee! het "Europeesche element," dat aanleiding gaf tot de sarcastische opmerking: "Ik reisde met een aardig handschoentje". "De toiletten der dames doen bij aankomst te
[14:]
Batavia denken aan een tweede-rangs badplaats of aan een ballet van negermeisjes." Is de heer Veth van het feit onkundig, dat repatrieerende dames bij Speybroek te Batavia of bij Meijboom te Semarang haar garderobe vernieuwen, omdat de naaisters in Holland zoo slecht costumes maken? En de "spits" van de sirih pruimende Inlanders, die onmiddelijk in het mulle zand trekken? Vindt de heer Veth 't aptijtelijker als die vervangen worden door de glibberige groenige... die in Europa op de straatsteenen liggen en aan de vrouwenkleeren blijven hangen? De intieme bezigheid van vrouwen, die elkaars hoofden ontluizen mag al geen verkwikkend gezicht opleveren, men behoeft dit niet te genieten als men niet tot het innerlijke van haar kampongs doordringt. In elk geval pleit het voor haar zindelijkheidszin. Thans nog tot slot van dit hoofdstuk iets over de vrouw en haar kleeding. Heeft niet ieder Hollander gelegenheid om zelf een oordeel te vellen over vrouwen,
[15:]
die jaren onder de keerkringen doorbrachten? Is het te verwonderen, dat bleekneuzige anemische wezentjes, met hun vale, fletse oogen en flaske albino haren, een miserabel figuur maken te midden der gloeiende en hartstochtelijke Indo meisjes en creolen? Is het te verwonderen, dat zij door gebrek aan goed voedsel en frissche lucht, behept met de kiem van fluor albus, daaraan in Indië vreeselijk gaan lijden? Vooral met de kuische vreeze voor een al te intieme aanraking met water, die de Europeesche van haar Westersche transparante (?) luchten meebracht. Vraagt er de geneesheeren naar! Ze zullen u kunnen verhalen van de meest walgelijke vervuiling van zweeterige Hollandsche vrouwen, die een stinkerigen peognoir verkozen boven de gracieuse sarong en kabaja, omdat de laatste uit den kampong stamde. Drink dan toch geen koffie, Hollanders, verban uw trekpot, het zijn producten uit den kampong.
[16:]
Waarom gescholden op de sarong en kabaja? Waarom moedwillig de oogen gesloten voor deze prachtige dracht? Zij is onzedelijk... haha! Zie eens rond op de feesten en in opera loges in Europa! Komt ge niet watertandend een oogje wijden aan de een of andere gevierde prima donna, die in haar demi-nue, door allerlei hulpmiddelen, u een gefingeerde boezem te zien geeft en onder een tournure haar magere, of liever knokige vormen verstopt? Bezie ze van nabij: de fijne batiste kabaja's met de echte guipure afgezet, en nauw gesloten met lieve miniatuur juweelenspeldjes. Zie de keurige koetang met een breed borduursel en zachtkleurige lintjes, waarmee ze om de halsuitsnijding sluit, door de fijne kabaja schemeren; zie den breeden zijden gordel van gloeiende kleuren, die boven de heupen den sarong ophoudt. En beschouw aandachtig den sarong, het is een kleedingstuk dubbel uw aandacht waard, een meesterstuk, met de fijne tallooze bloemen in zachte kleuren op
[17:]
ivoren of zalmkleurigen grond geschilderd. Wijd eenige oogenblikken aan de sierlijke, goudgeborduurde fluweelen muiltkes met hooge gouden hakken en zie hoe fijn de voetjes zijn, die er door omsloten worden. En lezers, wat meer zegt, die voetjes zijn schóón, schoon zooveel wat vorm betreft als schoon in de beteeekenis van "niet vuil zijn". Ze komen tweemaal daags ruimschoots in aanraking met water, ze kunnen uitwasemen in de luchtige muiltjes. Ze zijn niet, zooals in Europa, omsloten door kwalijk riekende leeren schoenen en dikke wollen kousen, waar ze in het gunstigste geval Zaterdagsavonds, op ooren- en pootendag, uitkomen en gewasschen worden met een weinig water. Ontdoe onze Europeesche vrouwen op een onbewaakt oogenblik eens van haar kousen en je zult wat te zien krijgen! Br... Niet één op de duizend die schoone voeten heeft. Dank zij de heerlijke Indische uitvinding, de kamar mandi, is zindelijkheid daar geen luxe.
[18:]
Als ge twintig emmers water gebruikt hebt voor een bad, staat de spada, in de gedaante van den toekan kebon of toekan aer (tuinjongen of waterdrager) gereed om ze onmiddelijk aan te vullen. Is het met de gladakkers of kamponghonden, degeneratie van degeneratie, al treurig gesteld, men behoeft deze niet meer te zien dan men zelf maar wil. De naam kampong-honden duidt het reeds aan. Welk fatsoenlijk Europeaan zoekt deze buurten op, wie beschrijft een Quartier Latin als hij de Parijsche tentoonstelling bezoekt?... Evenzoo is het met de huurkarren, immers de paarden, zelfs Sandelwoods, Makassaren en Bimaneezen, zijn zoo goedkoop, dat een ieder zich een eigen rijtuig en paarden kan aanschaffen. Dank zij de heerlijke, vruchtbare natuur zijn paddi en gras voor een prijsje te koop en voor f10 á f15 in de maand heeft men den besten koetsier.
[19:]
De dos á dos is eigenlijk het vervoermiddel voor den Inlander. Voor f 4 per zes uren krijgt men overal een heerlijke landauer of mylord. Die op een koopje uit wil zijn, beklage zich niet over de gebrekkige dos á dos, ze zijn nog verre te verkiezen boven de schommelden Hollandsche omnibussen. Aan het einde van Veth's eerste hoofdstuk lees ik nog een uitgebreide beschouwing over Indische hôtels. Ook hier kan als regel gelden: Niet alle hôtels zijn goed, in Indië evenmin als elders. Het is te betreuren, dat de heer Veth tijdens een zijner twaalf droomen niet eens heeft vertoefd in een der hotels te Semarang. Tot mijn leedwezen logeerde ik slechts een etmaal in 't Heerenlogement; het is te kort om er veel over uit te weiden, toch durf ik verzekeren, dat dit hotel den toets kan doorstaan. Mijn lang vertoeven in het hotel du Pavillon te Semarang stelt mij in de gelegenheid een hotel aan te wijzen, dat een scherpe tegenstelling
[20:]
vormt met de bewering van den heer Veth over hotels in Indië, in het algemeen. Het zou mij te ver voeren, als ik een gedétailleerde schets gaf van het hotel du Pavillon; daarom wil ik in 't kort een kleine beschrijving laten volgen. Aan den breeden straatweg met een sierlijk park vóór, ligt het ruime huis, aan weerszijden begrensd door vooruitstekende paviljoens. In het hoofdgebouw bevinden zich de algemeene voorgalerij, de salon en de ruime eetzaal. Aan den achterkant vormen de bijgebouwen, alle logeerkamers met galerijen er voor, een vierkant, gescheiden door een ruim park. De uitgestrektheid is zoo groot, dat men de tegenover zich wonende logé's bijna niet kan herkennen. Voor 3 logeerkamers is één bediende aangesteld, die steeds in de onmiddelijke nabijheid der kamers te vinden is en u op den minsten uwer wenken bedient. Het hotel heeft een lange serie badkamers, alle van binnen bekleed met wit marmer en de privaten zijn zoo bij uitstek
[21:]
zindelijk, dat men van "vases de nuit" nergens iets bespeurt. Terloops zij even opgemerkt, dat de laatste niet uit den Kampong stammen en door de Europeesche dames alléén worden gebruikt. In het hotel is aanwezig: een volledig postkantoor, een telefoon en een rijtuigverhuurderij. Tot 's nachts twee uur is doorlopend verkoeld water in groote hooge glazen verkrijgbaar, met stukken ijs. Ieder, die eenigen tijd in detropen vertoefde, zal deze bijzonderheid naar waarde apprecieeren, vooral als men van het een of ander feest terugkeert en in stede van een glas lauw water, zich op zijn wenken een glas ijswater ziet aanreiken. De menu's der verschillende maaltijd bevatten, met behoorlijke afwisseling, de volgende gerechten.
[22:]
Ontbijt.
Van af zes uur uitstekende koffie met koemelk, in de voorgalerijen der logeerkamers verkrijgbaar. Van zes tot 9 uur ontbijt in de eetzaal. Brood met boter en beschuit. Drie soorten kaas. Saucis de Boulogne, cervelaat worst. Paté de foie gras. Frankforter leverpastei. Zondags vermeerderd met Heerlijke biefstuk, gebakken aardappelen.
Lunch. Soep. Volledige rijsttafel, waarbij drie soorten uitstekende zeevisch, en verschillend toebereide kip. Diverse vleesch-gerechten. Groente, aardappelen en vleesch. Vruchten à discrétion. Koffie.
Diner. Potage bisque. Petits patés à la reine.
[23:]
Poisson sauce vin blanc. Chou-fleur au gratin saucissons. Dinde truffée, compôte. Salade mayonaisse, saumon, écrevisse. Pouding diplomat. Fruits. Zondags: Glace, marasquin. Café.
De kamerjongen bedientaan tafel de kamerbewoners, die aan zijn zorgen zijn toevertrowd. Bij elken maaltijd legt hij eenige vruchten op een bord en brengt deze naar de logeerkamers. Niet één hotel in heel Europa is te vergelijken met het Paviljoen te Semarang. Waar in Europa van den hotelhouder af tot de heele schaar buigend personeel met gieren-oogen op den inhoud van uw porte-monnaie loert, wordt hier alles onder het tarief begrepen. Aan het hotel is een toko verbonden, alle dranken zijn tegen winkelprijs verkijgbaar en men betaalt aan tafel niet eens kurkegeld er voor. Indien men aan tafel wijn drinkt uit de
[24:]
wijnkooperij van het hotel, betaald met f 9 per twaalf flesschen voor uitstekende Bordeaux. Slechts voor vreemde merken wordt een hoogere prijs bedongen. Ik mag niet ontveinzen, dat het Paviljoen het beste hotel van Indië wordt genoemd, doch zjn er verscheidene te Batavia en op andere plaatsen, zoowel op Java als op de Buitenbezittingen, die allen lof verdienen, en die zeer zeker ver verheven zijn boven de beschrijvingen van den heer Veth. Zonderling, dat slechts die twee Padangsche hotels door hem werden bezocht. Heeft de heer Veth zich nooit eens verwonderd over den geringen pension-prijs in Indië? Ongehuwden zijn voor f 80 á f 90 's maands goed onder dak met inbegrip van twee maal daags bitter; en dat zegt wat als ze dien godendrank gratis krijgen. "Aan die bittertafels komt alles," schrijft de heer Veth. Zou de heer Veth sommigen willen uitsluiten? Heeft niet in geheel Europa ieder op
[25:]
publieke plaatsen dezelfde rechten, mits hij denzelfden prijs betaalt? De schrijver heeft zich zelf op dit punt verbazend tegengesproken. Waar hij eerst gewag maakt van het enorme rangverschil, dat zelfs de vrouwen infecteerd, maakt hij daarna de opmerking: "Aan die bittertafels komt iedereen." Niemand wordt belet om vóór zijn eigen kamer de bitterflesch te laten komen. Buitendien zijn minder bevoorrechten op den rangladder van zelf zoo bescheiden, om zich niet al te dicht onder de afstraling van een breed goud-of zilvergalon te wagen. Aan dit laatste gedeelte: Het wandelen onder de "Indische pet" wil ik nog enkele woorden wijden. Ik zou den heer Veth gaarne toegeven het idiote "zich voelen" van sommigen, als in mijn levenservaring juist het tegendeel niet was gebleken. De tijden, dat matrozen enz. resident werden, zijn voorbij en daarmee is ook de belachelijke ijdelheid grootendeels van het tooneel verdwenen.
[26:]
Slechts eenmaal, gedurende mijn omwandelingen onder de tropen, en die is langer dan twaalf droomjaren, was ik getuige van het misbruik van het goudgalon, en nog wel door de echtgenoote van den drager de gegalonneerde pet: een tot kapiteinsvrouw gepromoveerde kroegmeid, die, met de allures en het embonpoint van een Monthatos "een receptie" presideerende, aan een luitenantsvrouw verzocht om van haar zijde op te staan en eenige stoelen verder plaats te nemen, ten gerieve van de binnenkomende echtgenoote van een ietwat breeder galon dan de heer en gebieder der luitenantsche de zijne mocht noemen. Is deze onaangename bejegening aan de Indische maatschappij te wijten, of is het een uitvloeisel en het gevol van de lage afkomst en slechte opvoeding der kroegmeid?
vorige pagina | inhoud | vorige pagina