mevrouw Koopman: Het paradijs der vrouwen. Tegenschrift op Bas Veths' "Leven in Indie" 's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900
[32:]
Het Indische trouwen en getrouwd zijn
Tweeling is de mensch geboren. En toch in die tweeheid één. J. ten Kate
Het huwelijk, in het burgelijke en kerkelijke, door velen in Europa beschouwd als een verouderde instelling, een contract ter bescherming van geldelijke belangen der beide echtgenooten, is nog slechts een vorm, een conventie... In de tropen is het nog omstraald met een waas van reine poësie, daar hecht zich de man aan zijn vrouw, en de vrouw aan haar man. Hier geldt nog Ten Kates zielvol:
Tweeling is de mensch geboren. En toch in die tweeheid één. "In Indië is een mooi harmonisch samenleven van man en vrouw nog mogelijk." [33:]
Neen, alleen mogelijk. De heerlijke, weelderige natuur, het milde klimaat, de zoete geuren voeren op tot een hooger leven, tot reinere gedachten en neigingen dan het eenvoudig toegeven aan la bête humaine. De liefde ontwikkelt zich in geheel haar rijkdom bij de vrouw, geheel gedisponeerd om zich te geven aan den man dien zij bemint. Zij voelt zich behaaglijk, uitgerust, telkens verkwikt na een verfrisschend bad. Het lichaam wordt verpleegd, gekoesterd en reingehouden en beantwoordt nergens beter dan in de tropen, aan de eerste roeping der vrouw: "behagen". De ruime, losse kleeding en het voedzame voedsel, de vele baden, maken haar teint frisch, geven rondig aan de vormen. Haar schoonheid komt tot vollen bloei. Vrouwen, die jaren in Indië zijn geweest, zien er bij haar terugkeer in Holland jonger uit dan haar zusteren van denzelfden leeftijd [34:]
Ik heb meermalen een volbloed Hollander, die met een Indisch meisje gehuwd was, hooren zeggen: "Ik zou nooit met een Europeesche kunnen trouwen." De man vindt er zijn huishouding goed bestierd, zijn maal smakelijk bereid, orde en regel in het gansche huis, de bedienden goed gedresseerd. Zij weten hun werk en 't is voldoende, dat zij het oog hunner meesteres op zich gericht weten tot nauwgezette vervulling van hun plicht. De dagen mogen in Indië al zijn als overal elders, vol drukke bezigheden en beslommering, vol proza, de ochtenden vindt men nergens zoo. De heerlijke, geurige koffie, die u na het ontwaken verkwikt! Het genot, waarmee ge in diep bewonderen de wolken beschouwt, die in wase waden om de bergen stoeien, in licht rose en purper violet, overgoten door glanzend goud, tot straks de zon, de plooien van haar zilver gewaad uitspreidend, de aarde tooit [35:]
met haar stralenkrans. Dit is het uur, dat man en vrouw hun bloembedden verlaten en rijk beladen met prachtige rozen, la Frances, Maréchal Nies en Rêves d'or, naar binnen stappen, om ze te schikken tot een geurig bouquet. Zij worden niet moede ze te bewonderen één voor één. "Zie toch eens hoe prachtig die Homère. Ruik den geur toch eens van die heerlijke Perzische rozen." Het zijn woorden, die men des morgens herhaaldelijk opvangt. En ze bloeien daar op de erven, bij honderden, de rozen; ze verspreiden heur lieflijken geur, vandaag, morgen en altijd weer. Telkens opnieuw komt het teere knopje uit het malsche groen te voorschijn om te vervangen, die het voorgingen. En dan het ontbijt. De helderwitte rijst dampt op tafel, of de [36:]
geurige nassi goreng prikkelt uw eetlust reeds door haar geur. Geen lekker brood in Indië, maar rijst, zuivere, onvervalschte rijst; neen, niet het blankwitte wittebrood door ongewasschen handen van vunsmenschen betast, o.a. door de handen van den broodjongen, die zooeven nog achter een boom aan een natuurlijke behoefte heeft voldaaan en thans de volksspijs uitreikt. Hoer sieren de versche rozen den disch. Onhoorbaat beweegt de spada zich om u heen en bedient. Vol ontzetting ziet manlief naar de klok, zijn kantoor, zijn dienst roept hem. Slechts noode onttrekt hij zich aan het lieflijk bijzijn zijner vrouw. De kinderen zijn naar school, 't is zoo zalig met hun beidjes in het tropisch morgenuur. Tot het laatste oogenblikje wacht hij om zijn negligé te verwisselen tegen het witte Singapore-pak of de witte uniform. Zij doet hem uitgeleide tot de voorgalerij.[37:]
Een innige omhelzing en hij gaat heen. Nog even omzien, nog even haar toewuiven met zijn hand en hij voert met zich mee het beeld van de voorgalerij midden tusschen bloeiende planten, tusschen hooge palmen en wuivende chevelures, de lieflijke volle gestalte van zijn vrouwtje, heur haar achterovergekamd en golvend over de schouderen. Thans roepen huiselijke plichten haar naar binnen. Kokkie wacht reeds voor de goedang op ingrediënten voor het middagmaal; de huisjongen brengt zijn oliekan, welker inhoud precies toereikend is voor de lampen. De koetsier heeft zijn emmers gereed gezet voor de paddi van de paarden. Een half uur van drukke bezigheid, van uitgeven, narekenen en orders geven gaat voorbij, dan met knoersend geknerp draait de sleutel in het groote hangslot. In de achtergaleij op het kleine matje naast het buffet, moet djait (de naaister) voortgeholpen worden aan haar arbeid. [38:]
Zij heeft de slaapkamers schoongemaakt en de kinderen naar school gebracht, en zij weet geen weg in den chaos van fijn doorzichtig neteldoek, dat moet dienen voor de aanstaande partij in de soos. Mevrouws hulp is onontbeerlijk bij het vervaardigen van een Europeesch toilet. Kabaja's, koetangs en kindergoed kan zij aan djaits nijvere vingeren overlaten. Het is enorm die stapeltjes wit goed, die een Inlandsche vrouw zoo zwijgend afwerkt. Tegen twaalf uur komt de echtgenoot thuis. Opmerkelijk zoo weinig als de soos 's ochtends door gehuwden wordt bezocht. Thuis een lekker bittertje, door de kleine handjes van vrouwlief ingeschonken en dan de rijststafel. Rijst, blank wit, droog gekookt, hoog opgestapeld in een zindelijken schotel. Als toespijze: gestoofde groenten, gebakken en gebraden kippen, gehakt, komkommersla, vleeschsoorten enz. Spada om u heen, die geruischloos de kippen [39:]
ontleedt, het vleesch snijdt, het ijs in uw wijn legt en u de volle schotels aanbiedt. Tot dessert heerlijke vruchten, in overvloed van soorten. Ik beklaag den heer Veth, in zijn twaalf droomen steeds aan taaie kip gekloven te hebben. Hoeveel aangenamer zou hij gedroomd hebben, als hij de practische zijde had gekozen, door in een goed hotel zijn intrek te nemen. Bij zijn ontwaken, zou de herinnering aan het genotene nog in staat zijn geweest hem te doen watertanden. En dan de heerlijke siësta, die zalige rust, dat zoet genieten na gedanen arbeid, als de neergelaten jalousieën de slaapkamer hullen in een halfdonker, en de rozige tule klamboe opdroomt langs het ruime ledikant, u beveiligend tegen muskietenbeten; als de rose-witte muren van uw kamer zacht wegdoezelen in het schemerdonker en de lijnen van de marmeren waschtafel en de gebeeldhouwde psyché vervloeien voor uw oog, tot gij het sluit in een rustigen slaap. [40:]
Hoe verkwikt werpt ge bij het ontwaken uw jalousieën open en tuurt ge in de rozen om u heen, waarboven een jubelend vogelenkoor oprijst omhoog. Hoe genotvol zweeft de theegeur naar binnen uit de achtergalerij, waar zij zich vermengt met die van gardenia's en tube-rozen en oranjebloesem. Met wellust snuift gij ze op die geuren, die herinneren aan bruidsdagen en die tot altijd nieuw weerkeerende luxe de miel opwekken. Uw kinderen dartelen en stoeien onder het fijne loof der tamarinde en uw vrouw treedt u stralend tegemoet. De badkamers zijn gevuld, de tuin is begoten en geuren van frissche kruiden vervullen de lucht. Genotvolle oogenblikken, het indische theeuur, uur van rust en zalig genieten. Uit de mandiekamer klinkt straks een jubelende ballade uit Faust of Hamlet, en wordt begeleid door het rythmisch geschep van 't water, dat met gebruis wegstroomt langs de goot. [41:]
De kinderen gaan netjes gekleed wandelen; de kleine blanke lijfjes schoon van 't baden, gehuld in doorzichtige stof, als een wolk om luchtige cherubijntjes. Het jongste ligt met een klein hemdje zonder mouwen, als eenig kleedingstuk, te kraaien op het draagkussen. Het is veel grooter dan kinderen van dien leeftijd in Europa. De kleeding der moeder heeft de vrucht niet belemmerd in haar ontwikkeling en het milde klimaat veroorlooft ook thans, dat het zich zonder kleerenoverdaad vrij beweegt. Na vijven is iedereen in zijn kleedkamer en vóór de plotseling invallende duisternis gaan de Europeanen hun avondwandeling doen. Overal heeren, die pratend voorij trekken, mannen met hun vrouwen, in heldere neteldoekjes, schooljuffrouwen en jonge meisjes, indo's, creolen en volbloeds, alles beweegt zich op den grooten weg. Om 7 uur nemen de visites een aanvang. De huizen, waar receptie is, zijn te kennen [42:]
aan de zee van licht, die uit de vele 1e kwaliteit lampen, waarop men in Indië zeer nauwkeurig is, naar buiten stroomt. "Zullen we van avond eens naar den majoor gaan, wijfje?" "Ja, dat is goed, ik moet mevrouw nog bedanken voor de mooie mangga's, die ze ons zond." Klokslag zeven uur rijdt de mylord voor, bespannen met twee mooie pikzwarte sandelwoods: de equipages van een luitenant zonder geld. Op den bok de koetsier met zijn rood en zwart gestreepte toro, lang afhangend boven zijn wit gestreken pantalon. Om 't hoofd netjes gebonden de hoofddoek en daarboven een fijne tapeng. (Inlandschen breed geranden hoed.) Achterop, remplaceerend den palfrenier, (in Indië staat de palfrenier achter op het rijtuig) de spada, die bij het uitrijden de familie vergezelt. De majoorswoning, keurig wit, is door de genie netjes onderhouden. Waar het oog rondwaart, overal groepen prachtige planten. Goed afge [43:]
richte spada's presenteeren ijswater, vervolgens port en andere dranken en voor de heeren bittertjes. De receptie wordt druk bezocht, de gastheer us een gentleman, de gastvrouw een charmante dame. Overal binnen en in de galerijen beweeg van menschen: Fijne toiletjes, schitterende uniformen, gekleede jassen. De jonge lui maken muziek, een van de luitenants excelleert in het spelen van dansmuziek. Spada's zetten op bevel der gastvrouw stoelen en tafeltjes langs den kant en spoedig volgt een dansje. Met een onderdrukt gemompel van spit wordt het sein van vertrekken, door de oudste der dames gegeven, begroet. "Nu al naar huis, 't is nog zoo vroeg." "Kinderen, 't is half negen, jullie weet van geen uitscheiden en morgen moeten we allemaal vroeg op, ben je het uitstapje naar Kali poetih vergeten?" [44:]
O! neen, neen 't is waar ook, heerlijk!" En onder luid gejuich wordt van gastheer en gastvrouw afscheid genomen met een "morgen naar Kali poetih," de heerlijke badplaats, op een half uur afstands van de hoofdplaats gelegen, wewaarts de resident, ter gelegenheid zijner verjaring, de ingezetenen tot een pic-nic heeft uitgenoodigd. Reeds om zes uur druk gerij van rijtuigen met vier paarden bespannen. De residentsfamilie verstaat bij uitnemendheid de kunst om buitenpartijen te organiseeren. Kali Poetih is een badplaats in het gebergte, gevormd door twee verschillende natuurlijke bassins, waarin he twater van de bergen met lieflijk geruisch aan den eenen kant afstroomt en aan de andere zijde wegvliedt naar de rijstvelden. Het water is zoo helder, dat de kleinste steentjes op den bodem zichtbaar zijn. De bassins liggen op enkele minuten afstands van elkaar; het diepste, slechts door dicht struikgewas om- [45:]
geven, wordt tot zwemplaats voor de heeren gebezigd, het kleinere naar de achterzijde dieper uitlopende bassin, voor de dames. Tot dat doel is het aan den kant, die uitzicht geeft op een looppad, aan het oog van nieuwsgierige bespieders onttrokken door een hooge schutting van gevlochten bamboe, waarachter een paar kleine hokjes afgescheiden zijn en dienst doen voor kleedkamers. Boven op den heuvel, diep verscholen onder dicht loover, waaronder tallooze orchideeën zich aan de boomstammen hechten, een zoeten geur verspreidend, staat een ruim huis. Hier heeft met gelegenheid dranken en andere consumptie te verkrijgen, hier kunnen de meegevoerde bedienden het maal bereiden. Vlak bij de bassins, slechts eenige meters hooger, bevindt zich een begrind plateau met tafeltjes en stoelen, koepeltjes, begroeid door wilde kamperfoelie, of de welriekende Chineesche tongkeng, en dáárboven zich welvend tot een reuzendak, de kruinen der hemelhooge tandjong [46:]
boomen, uit welker toppen voortdurend stervormige geurige bloemetjes neervallen, en het pad bestrooien als voor den tocht eener bruid. Op het plateau weerklinken reeds vroolijke, frissche stemmen en vermengen zich met het zoet gebruis der watervallen, het vogelenkoor en de platenmuziek, die ruischend opstijgt uit duizend welriekende kelkjes, pas verlate ndoor goudgevleugelden insecten, wien zij tot nachtverblijf dienden. Zwaar bedauwd trilt het gebladerte bij de nadering der ochtendkoelte; de spiegelgladde oppervlakte zilvert onder den adem der majestueuse natuur. Groote trossen olijfkleurige bloesems hangen omlaag uit de kruinen der arènpalmen, nog doortrokken van den nachtdauw. Telkens komen andere rijtuigen gasten aanvoeren naar de feestvreugde. Ambtenaren, officieren, planters en hun vrouwen en dochters verdringen zich om den resident en zijn familie. Het feest wordt geopend met een bad. In het dames-zwembassin liggen de glimmende [47:]
schilden van versch afgesneden pisang-stammen, door hun poreusheid bovendrijvend en dienende tot steun voor degenen, die niet kunnen zwemmen. Alleen de jongeren nemen deel aan het baden. De andere dames vergenoegen zich er mee, het jubelen en stoeien in het fonkelende, hoogopspattende water gade te slaan. Het is een heerlijk gezicht, de jeugdige gstalten met den sarong boven de borst saamgebonden, hals en armen vrij latend, te zien dartelen in het vloeibaar kristal. De meesten kunnen zwemmen, zelfs op den rug, slechts het hoofd boven de oppervlakte, de flinke borsten en slanke armen omvloeid door het heldere water. O Karel van Dooren, hadt gij op uw levenstocht hier enkele oogenblikken verpoosd en uw keuze gedaan uit de badende nimfen, gij zoudt nimmer aan het femelen zijn geraakt over die gedemodeerde A la Stella confidence, het lied, dat nooit met sleur gespeeld werd, en uw Dora [48:]
zou nooit getoefd hebben, zelfs niet in haar fantasie, bij het bruine glimmende lijf van kebon. Hebt gij, onnoozele Karel, in uw omzwerving onder de palmen niets anders ontdekt dan zoo'n Dora? Hebt gij, met uw hooggeroemden Europeeschen aanleg, den sluimerenden toon niet kunnen wekken in die hartstochtelijke Oostersche vrouwen-ziel? Zoudt gij meenen, dat een lieve Westersche volbloed, blank en blozend, zelfs in Europa niet wars zou geworden zijn van uw stella-gefemel. Het ware beter geweest om het met praktikus te "verdommen" en het recept njaai toe te passen. Die zou misschien met haar goocheltoeren van u een behoorlijken Karel gemaakt hebben. Er zijn gelukkig in onze kringen nog andere meisjes dan Dora's, die zich in de kampong "senang" voelen en sinjo klerkjes gelukkig zouden maken. "De jeugd moet zich onschuldig amuseeren," zeggen of denken de ouders. Is het aan Indië [49:]
te wijten, dat jonge tweede luitenants, en heeren van den handel zich onderling ridicuul maken op de soos over het uitbundig lachen om de protokol? "Nog later bewandelen ze banen van mannelijk realisme." Doen ze dit in Europa niet? Hebben de Haagsche demi-vierges niet menig avontuurtje met den een of anderen sluip-Piet achter den rug, al was 't juist niet in de kamarmandi bij lichte maan. En wat weet daar de blanke ridder van, als hij de kuische bruid voert naar het huwelijksbed? Ach wat zouden de duinen kunnen verhalen van jonge meisjes-experiences! En thuis sluit Mama de moderne romans angstvallig in de kast. Ze mogen ze niet lezen. Fi donc, pas comme il faut. Neen ze spelen liever zelve heldin, zij hebben liever het reëele dan de imaginatie. "Dat is zeker, de liefde van een halfbloed meisje in Indië is een héél, héél ander ding, dan de liefde van een Europeesch jongmensch." [50:]
Niemand zal dit den heer Veth tegenspreken, zelfs is de liefde van een Europeesch jong meisje een héél, héél ander ding dan die van een Europeesch jongmensch. En de mensen zullen elkaar nooit, nooit begrijpen. "Karel ving aan Westersch lief te hebben." Beminnen de Westerschen met voorbijzien van psysiek schoon? Waarom ontvlammen mannen, gehuwd met volbloed Europeesche vrouwen, als zij in Indië komen, voor de weelderige mollige vormen der kinderen van het land? Waarom vermogen die stakerige, van vromen verstoken Hollandsche vrouwen, met heur Westersche liefde, hen niet te kluisteren aan den huwelijksband? Of hebben het Oostersch liefhebben en de Oostersche vrouwen soms attractie? En snakt niet iedere man, hij moge later van zijn Oostersche droomen walgen, naar hartstochtelijke liefde? [51:]
Lieb ohne Lust! - welch eine Pein! Lust ohne Liebe - wie gemein! Die beiden aber in Verein Gewähren uns das höchste Sein. Daumes.
Waarom bleef Karel niet thuis bij vrouw en kind? Hoe kwam het, dat Dora meer kon bouwen op het laat thuis komen, Zaterdag-avonds, te 2, soms 3 uur uit de soos, dan op Karels huwelijkstrouw? Waarom ergerde hij zijn vrouw door Zondags pait opgewonden uit de soos te komen, na haar van elf tot half twee alleen gelaten te hebben; prijs gegeven aan haar eigen gedachten en haar Indische omgeving? Of meent de heer Veth, dat een lieve volbloed hem dergelijke buitensporigheden met een lieven Westerschen glimlach zou vergoed hebben. Als Dora een liefhebster was geweest van keplekken, zou hiervoor onder andere halfbloed dames, zooal niet onder de nonna's, ruimschoots [52:]
gelegenheid geweest zijn, zij zou daarvoor nóóit het gezelschap van haar djait uitgekozen hebben. Hoe Westersch tyranniek van Karel om te vergen, dat zijn vrouw de Westersche begrippen zou handhaven, terwijl hij zich zelf Oostersche vrijheden veroorloofde! Was het te verwonderen, dat Dora's "jeugdhartstocht" bij het terugzien van dengene, die hem in haar had gewekt, oplaaide en oversloeg in een hoogslaande vlam? "Dora's gevoel, dat bij elke aanraking van Karel inkromp, zoekt al lang expansie." Meent de heer Veth, dat dergelijke toestanden en verhoudingen uitvloeisels en gevolgen van een huwelijk tusschen blanken en Indo's zijn? De twaalf droomen hebben hem voorzeker belet de oogen eens reëel geopend in Europa op te slaan, om te zien wat daar gebeurt bij volbloeds. Dora's echtgenoot had ten minste háár amant niet te onderhouden. In Europa, in Nederland, in den Haag, in de ménages à trois, hebben de amants een souteneur; [53:]
zij laten langs de handen der bekoorlijke ma/Itresse hun schulden afvetalen door háár echtgenoot, of koopen met het verworven geld de gunsten van een mooiedemi-mondaine. 's Lands wijs, 's lands eer! "Karel was geen vreemde in het indische gehenna; hij wilde zich niet blameeren." BRavo Karel! Maar waarom stuurt ge met uw Westerschen aanleg uw bediende er op uit, om uw vrouw te bespieden? Gij zoudt toch zeker onder uw vrienden, met een hautain air, de theorie verkondigd hebben: "Wie stoort zich nu aan anonieme brieven!" Wat een uitkomst voor Karel, die cholera morbus, die je zoo maar in eens bevrijdt van een blok aan je been. Hij werd erdoor in de gelegenheid gesteld als toeschouwer, instede van als acteur, in het melodrama: "Hollandsch huishouden" op te treden, en hij zal gedurende de voorstelling gezien hebben, dat meer nog de "lieve volbloeds" door [54:]
de dienstboden, die zich niet laten behandelen als spada's, worden uitgelachen dan de Indischen. Het verschijnsel van wegloopen van Hollandsche meiden is zoo epidemisch, dat dit veeleer als een meetellend argument tegen Holland kan aangevoerd worden dan tegen het gevol van Indische huwelijken. "Er zijn getrowden uit Indië, die man Europeaan, de vrouw indische, die het laten voorkomen, dat ze in Europa heel genoeglijk leven." De heer Veth gelooft het niet. Ik evenmin. Hoe kan een vrouw, Indische of Westersche of Creoolsche, gelukkig zijn, weggerukt uit haar paradijs! Hoe kan eene, die gewoon is bediend te worden, zich wennen aan een slavinnenleven, van kachels aanmaken, eten koken, luiers wasschen, enz.! Zij kan haar peignoit niet menageeren, en elken dag komen er meer vlekken op. Ten leste stinkt het kleedingstuk. [55:]
Haar fijne, mooie vingertjes worden ruw en hard; in haar gloeiende, volle lippen komen bloederige bersten. Niet alleen in die van de Indischen, lezers, neen de lieve volbloed is er ook aan onderhevig. Zij kunnen aan het Hollandsche vuil niet wennen. Alle avonden sleepen ze zelve met een blikken teil of emmer om haar voetjes te wasschen. Ze worden moe van de inspanning en ze vallen af. Op heur hoofd verzamelt zich al het stof en vuil dat opvliegt en wegstuift onder haar bezigheden. Zij kunnen niet kramassen (hoofdwasschen). Nergens de weldadige versche merang. In de kapperswinkels verkoopen ze eensurrogaat er van, ze gaan 't probeeren, maar God, 't lijkt er niets naar; het mooie, ravenzwarte haar wordt er rood van, zelfs de kleur van dat der lieve volbloed kan er niet tegen. En ze zuchten: "Wat een land!" [56:]
Manlief, gewend aan zijn geurige mokka 's morgens, krigt nu eenkopje thee, hij doet zijn best om er aan te wennen, 't zal wel gaan, maar lekker is het niet. Tegen twaalf uur, als zijn appétit hem aan de rijsttafel met heerlijke toespijzen herinnert, of aan de lunch aan boord, krijgt hij een wrevelig gevoel bij de maanbleeke kadetjes, die naast een paar schijfjes kaas en een stukje rookvleesch (28 cents per ons) hen kil aankijken. God zoo kil, alles is kil, tot zelfs de flauwe glimlach van afkeuring, waarmee de Hollanders hen medelijdend aankijken over hun slechten eetlust en 't "niet lekker" dat het weinig aanlokkend déjeuner ten deel valt. Enfin, dat eten, laat maar; soedah, ze zullen nu maar profiteeren en genieten van Europa; 's middags naar het Kurhaus... "Ga jij maar alleen man, ik kan niet van de kinderen af, en 't eten moet gekookt worden." Manlief zucht en gaat alleen. [57:]
Bij het heengaan schuift hij nog even een bordje met "niet thuis" achter de vensterruit. Dat is het unicum der uitvindingen in Europa! De kinderen loopen met open broekkleppen rond, schreeuwend om getjèbokt te worden, ze hebben het westersche closetpapier een eeuwigen oorlog verklaard. "De vuillikken willen, dat ik met m'n handen d'r... af zal wasschen", zegt verontwaardigd het nieuwgehuurde dienstmeisje. Ze steken de tond tegen haar uit en schoppen als ze met het papiertje nadert. "Tra maoe kèppèt!" schreeuwen ze. "Wil je nie?... Nou, laat dan maar zitte. Kom maar, laa'k je broekie maar vastbinde." De moeder komt verzoenend tusschenbeiden met een flesch lauw water, en nu laten ze zich gedwee helpen. In het zindelijke Europa doen ze het broekie er maar overheen. "Wat komp 't er op an, 'n mensch ziet er toch nies van..." br. [58:]
De kous en het broekie bedekken heel wat ongerechtigheden. Het dienstmeisje moet hoog loon hebben en flink den kost; anders komt het traditioneele: "je krijgt er nie genog te ete" al heel gauw in de buurt in omloop. Mevrouw kan een legioen spada's huren voor wat haar die eene loopmeis kost. Als ze op kamers wonen en mevrouw tevergeefs naar de diensten der hospita uitziet, is deze bezig mijnheer te courtiseeren. "Mijnheer is zoo'n lieve man, weet u, maar zij een kernalie, ze moet geoperrd worden in Leiden, je begrijpt, 't huishouden van Josef en Maria." Ze knipoogt tegen de vriendinnen, en deze kijken elkaar glunder aan. Ze kunnen hier met den heer Veth zeggen:
Nourri dans le sérail, J'en connais les détours.
"Mevrouw" (hospita's in Den Haag zijn allemaal "mevrouw") zal geen pogingen onge- [59:]
bruikt laten om het Jozefachtige in hem te vernietigen. Met haar liefsten glimlach, waarbij ze haar 3e kwaliteit valsche tanden laat zien, voorkomt ze zijn wenschen; en 's avonds bij het naar bed gaan - hij slaapt met twee grootere kinderen in een kamer op een hoogere verdieping - vindt hij op zijn nachtkastje... een brief. Een brief, die hem haar treurige omstandigheden openbaart, ze moet geld hebben, spoedig geld. Mijnheer, die zoo goed en vriendelijk is, zal haar toch wel willen helpen. Zij zal het zoo gauw zij kan teruggeven. Mijnheer vertrouwt haar toch wel? En als mijnheer dan niet vast in zijn schoenen staat en hij laat zich door medelijden verlokken, dan is de ellende niet te overzien...
"De kinderen van 8-12 jaar gaan voor jaren weg", zegt Veth. Waarom? Zijn er in Indië thans geen uitstekende scholen? [60:]
Waarom sturen de ouders hen niet naar de H. Burgerscholen van Batavia of andere hoofdplaatsen? Het onderwijs is tegenwoordig in Indië goed bij uitnemendheid. Waarom de kinderen niet dáár in de kost gedaan bij families, die zich gaarne met de opvoeding belasten? Waarin in Indië geen goede kostscholen opgericht, van waaruit ze de H.B. scholen en gymnasia kunnen volgen? De ouders kunnen hun kinderen dan alle jaren met de vacanties zien. De zwarte duiveltjes, waartusschen blanke George en blonde Liesje school gaan, komen sporadisch voor en zullen hun voorzeker niet méér slechtheid en perverse dingen leeren, dan de geävanceerde jeugd in Europa. "George loopt op zijn 13e jaar kleine baboe's na." Hier loeren cocottes op H.B. schooljongens [61:]
Bovendien, waar de brute natuurkracht papa reeds geweldige parten heeft gespeeld en het wilde beest zoo razend in hem gebruld heeft, is er van het zoontje niet veel anders te verwachten. De appel valt niet ver van den boom. Het is verwonderlijk, dat de erkenning, dat de Europeean en de Inlander antipoden zijn, pas later, wanneer de vreugdebeker geledigd is, als droesem op den bodem achterblijft... Blanke, volbloed Europeanen, mannen, die vèr verheven zijn boven rijsttafel, uiterst kieskeurig zijn bij het geven van toestemming tot een huwelijk van hun ondergeschikten met Europeesche vrouwen: "Daar mag geen smetje aan zijn, weet je!" mannen, die zich baden in weelde, spreek hen van trouwen, spreek hen van Europeesche vrouwen. Ze zullen u met een "tjies" gebaar afwerzen en zeggen: "Ik heb nog lang niet genoeg van den sarong". En de Inlanders zelf! En de Chineezen! [62:]
Vraag hun eens, hoe ze den Europeaan te pakken nemen en langs welken weg!! Blanda bodo (dom) zeggen ze met de hun eigen verachting; en ze krijgen hun wensch door het beest in den Europeaante exploiteeren en hem een Inlandsche meid in de logeerkamer als slaapgezellin te geven. Den volgenden morgen is de strenge Blanda onder een hoedje te vangen. Arm Insuline, dat zich slingert om den evenaar als een gordel van smaragd. Hoe lief, hoe poëtisch zijn uw bebloemde boorden, hoe kuisch waren uw bewoner vóór de aanraking met het Europeesch element! Waarom bracht het zoogenaamde beschaafde volk den rottende adem naar de overzijde des oceaans? Uw verfomfaaide kribbebijters en gladakkers mogen al vunsbeesten zijn, de vunsmenschen zijn die van Europa geïmporteerd.