doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

E. Overduyn-Heyligers: Als de Sennah's bloeien
Den Haag, 1924 (eerste dr. 1910)


[55:]

HOOFDSTUK VI
RACHMAT EN MOONAH

Een jaar gleed voorbij.
Weer bloeiden in gouden trossen de sen-nah's. Op het erf van den controleur woonde nu Moonah met Rachmat en heel flauw drong soms tot de huisbewoners door het geschrei van een klein kindje: Moonah's kind.
En zoo vaak Rachmat, als hij in het huis zijn werk deed, het geschrei van zijn kindje hoorde, plooide een ontevreden rimpel zijn voorhoofd.
Op zijn gevorderden leeftijd hinderden hem die klaagtonen, niet slechts zijn rust verstorend; maar wellicht aanleiding wordend tot zijn ontslag bij den controleur.
Boos ontliep hij zijn kamer op het achtererf, als Moonah, het kind op haar arm heen en weer sussend, hem vroeg die taak van haar over te nemen,
- Ik ben te oud om op kleine kinderen te passen, zei hij dan en liep weg.
Verlangen naar de vroegere rust en welvaart stond soms even in hem op; dan visi-

[56:]

oenen, als een fata morgana, het net onderhouden vertrek, waar Naïlah's zorgende hand aan alles merkbaar was. In stede daarvan vond hij nu een ongeredderde boel, alles ondergeschikt gemaakt aan het kleine kind, dat hem verveelde.
Moonah's ijdelheid was in haar zwangerschap al verloren gegaan in de zorgen en beslommeringen voor het gezin,
Rachmat zag zich genoodzaakt, in stede van Naïlah's loon mede te ontvangen, nu voor hen allen alléén den kost te verdienen.
Dat was oorzaak, dat hij telkens een goed stuk kleeren naar de bank van leening moest brengen.
Zijn vrijen tijd bracht hij door met werken in het huis van zijn meester, niet durvend zich verpoozen op den passar, wetend dat Moonah zijn gangen bespiedde.
Vandaag voelde hij iets als naderend onheil zijn stemming drukken.
Met zijn gewone bezigheden gereed, overzag hij zijn werk heel droefgeestig. De borden van het middagmaal, weer schoongewasschen, stonden af te druipen in het bordenrek bij de achtergalerij, en verder had hij niets meer te doen. Langzaam ging hij de steenen trap op; zachtjes als zou zijn tegenwoordigheid,

[57:]

daar op het ongewone uur, verwondering wekken.
Het was weer die zalige middagrust, waaraan hij terugdacht met smart, als de geuren der sennah's herinneringen bij hem opriepen, die hij lang vergeten waande.
Moedeloos zette hij zich neer in de voorgalerij, legde den hoofddoek naast zich, de armen om de opgetrokken beenen slaande. Rooken durfde hij niet; de reuk van zijn strootje zou te veel blijven hangen in huis, en hem allicht een berisping van den controleur op den hals halen; doch hij gaf zich willig over aan zijn droom.
Hij had nog niet lang daar gezeten toen hij iemand, in lichten gang, het achtererf hoorde afkomen.
Verwonderd keek hij op. Het was Moonah, voor ditmaal netjes aangekleed, een bloem in den haarwrong, en in haar arm, door de slendang opgehouden, het kind.
Vluchtig, in het voorbijgaan, keek ze naar binnen, zag Rachmat vlak in de oogen.
- Waar ga je heen? vroeg hij verrast.
- Ik ga Naïlah je vrouw opzoeken, ik moet haar spreken.
Rachmat greep zijn hoofddoek, duwde dien tegen het achterhoofd, en daalde de steenen trap af.

[58:]

- Wat wil jij bij Naïlah doen? vroeg hij haar verwonderd aanziende.
Ze antwoordde eerst niet. Hij begreep er niets van. Dof stug liepen ze het erf af, de vóór hen zich strekkende sennahlaan in.
- Ik wil Naïlah jouw kind laten zien, en vragen of ze bij ons komt inwonen . . . 't Is wel gemakkelijk voor haar om zich zoo van alles af te maken . . . . Zij is nog altijd je vrouw, jij hebt geen scheidingsbriefje gehaald .... Zij moet bij ons wonen en met ons haar loon deelen - ... Hoe kan ik leven van wat jij alléén verdient!
- Denk je, dat Naïlah zal willen?
- Als jij het eischt moét ze, want ze is je wettige vrouw,
Rachmat verschoof zijn hoofddoek, krabde zich achter het oor. Hij raakte in groote verlegenheid, zijn trots streed tegen deze groote willigheid van Moonah.
- Ah! we hejbben toch wel soesah; en ik ben verlegen om haar dat te vragen,
- O, om je wettige vrouw wat te vragen, ben je verlegen, niet om al ons goed naar het pandjeshuis te brengen. Wie zegt je, dat we het ooit kunnen inlossen? Ik heb voor die kleeren gewerkt en voor mijn sieraden dan! zei ze scherp.

[59:]

>- Wat heb ik me niet ontzegd om die te kunnen koopen!
- Moet dat alles nu maar verloren gaan?
- Misschien kan je binnenkort weer zelf gaan werken" als het kind een paar weken ouder is. Of je kunt een plaats als min krijgen. Dan waren we in eens er bovenop. En .... dan .... behoefden we Naïlah niets te vragen.
- Gekheid! Dacht je, dat ik me zou willen verhuren als min? Om zoo het voedsel dat voor mijn kind is, waar hij recht op heeft, te gaan geven aan de kinderen van de Blanda's. Dank je wel. Naïlah is eigenlijk van je weggeloopen, en dat omdat jij een jongere vrouw wou nemen... Dat was toch je recht .... Rachmat zuchtte.
- Och, je weet beter.
- Laat mij dan maar liever gaan, Moonah. Het is niet goed, dat je Naïlah zoo in eens overvalt, zij zou je wegjagen, ik ken haar; zij hecht aan vormen, aan haar goed recht.
Smadelijk begon Moonah te lachen-
- En je zei me, dat ze zoo een goede vrouw was! . . . Noem je dat goed, om iemand weg te jagen?
Schijnbaar dit niet hoorend, niet ingaand op

[60:]

Moonah's hatelijke toespelingen, vervolgde Rachmat:
- Het hoort, dat ik Naïlah kom uitnoodigen om mijn kind te zien. Misschien wil ze dit wel aannemen, en dan kunnen we eens met haar overleggen; maar nu gaat dat niet.
- O wil je eerst wachten tot ze al met een ander getrouwd is? schamperde Moonah.
- Naïlah zal niet meer trouwen, ze is alreeds te oud -, . ,
- Zoo ... . ? sarde Moonah met zangerige stemmodulatie.
- Dan moet je maar hooren hoe ze over haar praten. Jij die daar maar in het huis van de blanda's hokt in je vrijen tijd; jij hoort niets. Maar ik spreek eiken dag menschen. Als ze mij niet kwamen opzoeken zou ik me dood vervelen.
- Wie heeft je wat verteld, Moonah? - Wie?
Wat komt dat er op aan! Genoeg dat ik het weet.
Jullie mannen denkt altijd maar, dat je wel een jonge vrouw kunt krijgen, al ben je zelf oud; maar dat naar een oudere vrouw niemand omkijkt, Naïlah heeft liefdesbetrekkingen met een jonge vent, veel jonger dan zij is en dan jij óók; een mooie jonge Javaan van haar eigen land.

[61:]

- Onmogelijk ....
- Zoo? . . ., Nou, ik zeg je dat 't waar is, vlijmde Moonah.
- Met wien?
Rachmat's stem klonk schor, en onheilspellend vonkelden zijn oogen,
- Met wien, met wien... nu lachte Moonah.
- Met wien anders dan met dien ketting-ganger uit haar dienst: Djójó . . - Ze zag hem aan.
- Hij is binnenkort rij en dan gaan ze trouwen.
- Zwijg! Nooit zal ik toestaan dat Naïlah met een misdadiger trouwt ....
- Alsof daarmee iets veranderd wordt.
- En het is ook vast gelogen, Naïlah, het kind van een kiaï ... - met een dwangarbeider - . . -
- Wat wil jij daartegen doen?
- Ik zal 't haar beletten . . . . Moonah sarde smadelijk:
- Ik wist niet, dat je hart nog zoo aan Naïlah hing - ... Neem haar terug als je vrouw. Als jij haar opeischt is zij buiten het bereik van Djójó, die natuurlijk naar Java terugkeert, als zijn tijd om is.
Weg in zijn gedachten liep Rachmat voort,

[62:]

nauwelijks oplettend het gesteun van Moonali die vermoeid werd door het dragen van haa kind, dat zwaar hing.
Als in een droom ging hij naast haar.
Hij zou die monsterverbintenis beletten Maar hoe? . . . . hoe toch? .... In hem kookte en orkaande zijn bloed,
- Je mocht niet stil neerzitten en je laten gaan, je rustig laten leven. Je moest ingrijpen, dat was het lot van ieder mensch.
Hij had zich te veel teruggetrokken van de anderen, daarom bleef hij zoo onkundig van alles ....
Maar nu was 't uit! Heelemaal uit, dat zwoer hij ....
Fluweelig dreigde de gloed in zijn zwarte oogen.
Het mocht niet!
Er gebeurde wat wilde; maar nooit zou hij toestaan, dat Naïlah aan een ander toebehoorde.
- Allah!
Hij kon er zich bijna niet in denken. - Zij, zijn vrouw, zijn Naïlah, die al zooveel jaren onder één dak met hem had geslapen: zij zou zich laten liefkoozen door een Djójó ....
Moonah zag schuw naar hem op.
Maar niets verraadde den inwendigen toorn, die hem verteerde, al kookte en bruiste het

[63:]

achter het donkere masker. Zijn Naïlah zou de vrouw worden van een tuinjongen ....
En 't was alles aan hem voorbijgegaan. . . .
Te veel gewoon aan haar bijzijn ontging hem haar bekoorlijkheid; had hïj zich verheven in eigen oogen, zich denkend een modelechtgenoot, die lange jaren trouw was gebleven aan de eens gekozen vrouw.
Dat ook Naïlah, al telde zij een paar jaar ouder, een groot gevoel kon opwekken, zelfs bij een veel jongeren man, kon niet zoo gemakkelijk tot zijn denken doordringen.
Verblind geraakte hij door het klatergoud van Moonah's behaagzucht. Een oogenblik had zij hem tot zich gelokt, hem bedwelmd, was hij neergesmakt in den tuimel van zijn passie.
En dat was nu alles voorbij ....
Niets bleef hem over dan een ontredderd huishouden, nijpend geldgebrek .... een schreeuwend kind.
En Djöjö, den misdadiger, zou Naïlah toebehooren ....
- Allah neen, 't kon niet, 't mocht niet!
Hij krampte zijn handen tot vuisten. Smart kropte in zijn keel.
Maar hij bedwong zich.

[64:]

En onder zijn onbeweeglijk gezicht, terwijl hij onwillig met Moonah meeliep, en zij bij een kraampje in de gedeh wat stroop met ijswater ging drinken, rijpte een plan-Wat verder, den passar op, bleef Moonah staan, kocht aan een draagkeukentje een pisang*goreng( die zij haar drenzïg kind in de kleine vuistjes duwde-
- Ajo! Het kind zal nu wel een poosje stil zijn, laten we regelrecht naar Naïlah gaan. Je kunt haar dan meteen met Djójö samen-vinden. Die maakt van de vrije middagen gebruik om haar te liefkoozen, sarde Moonah.
- Stil, spreek niet over Naïlah .... Waarvoor is het goed mijn bloed aan het koken te brengen, tot mijn oogen verduisteren van woede en ik niet meer weet wat ik doe . - . Laat mij nadenken .... Misschien door te spreken met Naïlah's meesteres kan ik wat bereiken; maar Iaat mij eerst nadenken; ik zelf zal tot haar gaan.
- Om op jouw beurt de kamerdeur op slot te vinden, gek!
- 't Is niets, laat het zoo zijn, ik weet wel, dat ik gek ben; maar ik kan eenmaal niet anders. Ga jij nu met het kind naar de

[65:]

warong, dan keer ik terug j ik moet me eerst overtuigen.
- O, je gelooft mij niet?
- Je kan ook slecht ingelicht zijn, Moonah. Soedah, het komt er niet op aan. Ik zal nu dan maar dadelijk gaan,
- Ga dan .... en zeg aan Naïlah, dat ik haar verwacht om mijn kind te zien. Rachmat knikte stug, liep door met loomen tred, het hoofd gebogen. In zijn kop spande het, er ontstond broeiïng van weten, dat wat hij te doen dacht wel onuitvoerbaar zou blijken ....


vorige pagina | inhoud | vorige pagina