doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[85:]

X.

Er ligt in den Oosthoek van Java, niet ver van een vroolijke koopstad, in eene residentie, gunstig bekend om haar rijken koffieoogst, een plaatsje, Iloenka genaamd.
Gebouwd op een hooge vlakte, verschuilt Iloenka zich tusschen trotsche bergen, die het omvatten - niet zooals een roofdier zijn prooi, maar zooals de moeder haar zuigeling omvat - zacht, beschermend.
Oostwaarts van het vriendelijk oord, breidt de Rangò zijn groenende heuvelrijen uit, meer noordelijk boort de Abiedjoe zijn vijf spitsen in de wolken en door goud en purper gekroond strijdt hij om de opperheerschappij met zijn koninklijken broeder, den berg van Indra.
Deze behoeft noch het goud, noch het purper des hemels tot diadeem. Te midden van zijn puntige toppen en scherp afgeteekende dalen, verheft zich een kegel, waaruit meesttijds een sombere rookzuil opstijgt; enkele malen, in zwoele, donkere nachten stort zich uit den eeuwig brandenden krater, een fontein van vonken en sterren, van veelkleurig licht en bonte vlammen; een vuurwerk, prachtiger en grootscher dan ooit menschenhanden opzonden naar de wolken.

[86:]

En rondom de groenende heuvelen en tusschen de donkere ravijnen en over de dichtbegroeide bergruggen, winden en strengelen zich glinsterende draden, die in de vlakte afgedaald haar als met vloeiend kristalomzoomen.
Frisch, geurig, rijk aan afwisseling vooral, zijn de oevers van dien trotschen bergstroom, de Nantas; hij besproeit wit bloeiende koffietuinen, geelblonde sawahs en vriendelijke kampongs, waarin alles van wel vaart spreekt; de kudden, die aan zijn ondiepten komen baden, herinneren aan de weldoorvoede runderen onzer hollandsche weiden, en de boschjes hier en daar in de valleien verspreid, wuiven u zoete geuren en heerlijke koelte tegen.
Koelte! dat woord vol liefelijkheid voor den in het warme zuiden verdwaalden Hollander, dat woord vol beloften voor den door het verzengend klimaat afgematten vreemdeling, Iloenka's schoone dreven bieden ze hem!
Het plaatsje ligt 1500 voet boven de oppervlakte der zee. Van heinde en verre worden de zieken daarheen gezonden, om nieuwe levenskracht op te doen; de gewonden van Atjeh genezen er spoediger, de verweekte hersenen van overwerkte ambtenaren herkrijgen daar weer genoegzame vastheid om het nog jaren lang op hunne bureaux te kunnen volhouden; hollandsche vrouwen vinden daar haar ouden levenslust en vroolijkheid terug; zwakke kinderen, die op de heete strandplaatsen zouden bezweken zijn, groeien en bloeien daar als rozen.
Flink werken, smakelijk eten en rustig slapen, drie zaken, die men in de warmte maar al te spoedig verleert, gaan op lloenka uitmuntend. Men kan er recht gezellig zitten in kamer of binnengalerij zonder vrees voor stikken en muskieten, men komt met goeden eetlust aan tafel en smult er van hollandsche groenten, saprijk vleesch

[87:]

en aardappelen, die voor de Zeeuwschen niet behoeven onder te doen.
't Is klaarblijkelijk de bedoeling geweest om van deze liefelijke hoogvlakte tusschen den Rango en den Miedjoe een klein paradijs te maken... maar de mensch is gekomen! en o, gruwel! hij heeft gedaan wat hij vermocht om het paradijs zijn schoon te ontrooven.
Allereerst achtte hij het noodig dit Eden te herscheppen in een gevangenis. Om de erven, naast de tuinen, langs de wegen en paden zijn muren verrezen, muren van meer dan een mans hoogte, muren die uit ruwe steen en worden opgetrokken, en met slijk gemetseld, muren die tweemaal in het jaar - na de aanschrijving om te witten - vrij helder, den overigen tijd smerig en altijd hinderlijk zijn.
Er is geen sterveling in geheel Iloenka, die u zou kunnen zeggen, waartoe die muren dienen; ze ergeren ieder, die ook maar een greintje schoonheidsgevoel bezit; ze berooven u van het gezicht op fraaie tuinen of schilderachtige kampongs, ze nemen al het vrije en losse weg, dat juist de grootste bekoorlijkheid uitmaakt van een Indisch tafereel. Van tljd tot tijd werpt een aardbeving of storm ze omver, maar met een ijver, eener betere zaak waardig:, wordt er dadelijk een nieuwe voorraad slijk aangemaakt, om de monumenten van den wansmaak weder op te richten.
Voorzeker, die muren zijn het allerergerlijkst; maar er zijn nog vele andere ergerlijkheden in Iloenka.
Er worden op Java van die plekjes gevonden, waarop men voor eigen genot een kerkje zou bouwen; plekjes, waar een heilige stilte het gemoed tot rust brengt - ook zonder prediker en zonder bijbeltekst - waar de tji-mara ruischt en suizelt met een eeuwigen lofzang aan zijn Schep

[88:]

per, waar het rollen van den bergstroom is als orgeltoonen, statig opstijgend naar de blauwe lucht...
Maar er zijn ook heele leelijke plekjes; zonder poezie en zonder verheffing; vóór den post weg met zijn ratelende karren en gillende inlandsche kooplui, achter de kampong met zijn blaffende honden, kakelende kippen en huilende kinderen - dáár hadden de Iloenkers hun kerk gebouwd.
Aan beide zijden van den preekstoel kon men in gouden letters lezen wie de groote man - natuurlijk een resident - was geweest, die de eer had er den eersten steen van te leggen, een eer, die twijfelachtig bleef, daar het een mislukte poging was om een schuur een gothiek aanzien te geven.
Van het schoolgebouw is het beter maar niet te spreken, daar schoolgebouwen nu eenmaal voorbestemd schijnen om meer door nut dan door fraaie bouworde uit te blinken.
Voor schoonheid was men over het geheel vrij onverschillig op Iloenka; zoo waren bijna alle punten met het uitzicht op sawah of gebergte onbezet gelaten, om, zoo dicht mogelijk op en naast en door elkaar, huizen te bouwen die, - dit is waar! uitkwamen op het ravijn, maar ook het onschatbaar voorrecht hadden het gezicht te verleenen op de hoofdstraat.
Er waren in der tijd enkele zonderlingen geweest, die op een der schilderachtige plekjes bouwden, maar hun huizen stonden meest ledig; het was daar zoo vervelend, zoo ver van alles af!
Waarin dat "alles" bestond was een raadsel alleen door lloenkers op te lossen.
De vreemdelingen die de plaats bezochten - tot herstel van gezondheid meestal - vonden het een saai, stil nest, maar - beweerden de inwoners - die men

[89:]

schen kenden ook al de ressources niet, die Iloenka aanbood.
Allereerst de gezellige wandelingen in den namiddag, wanneer de kennissen elkaar zoo vriendschappelijk begroetten, en men samen opliep en bij elkaar wat ging praten onder het genot van een glas port of een bittertje.
En wanneer de westmousson aanbrak met regens en thuiszitten, de wandelingen in de ochtendlucht. Er waren allerlei mooie wegen en aardige kleine paadjes tusschen frisch groen, maar die werden maar zelden opgezocht; ieder richtte, als of het van zelf sprak, zijn schreden naar den aloon-aloon.
De dames verklaarden eenstemmig dat ze het uitgebreide grasveld, met zijn hoog geboomte zoo mooi vonden; de heeren beweerden dat het de eenige weg was, waarop men nog eens kans had iemand te ontmoeten; de assistent-resident verzekerde, dat de wandelingen daar zoo bijzonder gunstig waren voor zijn ethnologische studiën.
Al wat naar den passer ging, moest namelijk den aloon-aloon passeeren en van de eerste schemering tot de zon hoog aan den hemel stond was de weg als het ware bezaaid met inlanders.
't Was een tooneel vol leven en beweging, vol teekening en kleuren, die lange reeks van mannen en vrouwen, van pikolpaarden en trekossen, van tjikarveers en karretjes in bonte verwarring elkaar opvolgend onder de schitterende straalbunde!s, die het morgenzonnetje uitschudt door het lichte groen der acacia's of het zwaar gebladerte der waringins.
Hier tinten ze de verschgesneden paddie, die als gouden franje golft aan beide zijden van het zwaarbeladen paardje; ginds gloeien ze in de purperen tjabé door een jonge

[90:]

vrouw op het hoofd gedragen, elders weer glinsteren ze door zware trossen hooggele pisang henen.
Er snelt een koopman voorbij met kippen, daarop volgt een met eieren, hier draagt men een halven karbouw, ginds een pikol rijst, elders een mandje groenten, iets verder een rijken voorraad vruchten.
Nu volgt een familie, die de nijverheid in plaats van den landbouw beoefent; papa heeft potten gebakken, mama kains gebatikt, het oudste zoontje mandjes gevlochten; oom brengt groote veelkleurige hoeden ter markt en tante een mand kwee-kwee, zij zal de beste zaken maken, want als het op snoepen aankomt, heeft iedere inlander een wang, ieder inlandsch kind een doewit.
Elk haast zich op het sukkeldrafje den Javaan eigen,
niet zooals de europeesche slaaf, om zoo spoedig mogelijk het werk waaraan hij bezig is te voleinden en een ander te beginnen; - maar om, vóór de zon hooger stijgt den last te kunnen afwerpen, een koel plekje van den passar op te zoeken, en daar kalmpjes af te wachten of er ook koopers komen voor de meêgebrachte waar.
Och, de hollandsche schilders, die hun fort maken van stillevens, ze moesten zoo'n passar eens kunnen rondwandelen; ze moesten eens één enkel mandje indische vruchten kunnen zien en weergeven. Maar zouden er op hun palet kleuren zijn als het lila der tèron, het zacht rosé der djamboe, het roodbruin van den ramboetan, - en dan nog zouden ze geloofd worden door de Hollanders, die liefst niet gelooven alvorens gezien te hebben, zoo ze bijvoorbeeld een opengesneden mangis schilderden, gelijk die daar ligt met zijn zevenvoudige vrucht als groote verschgevallen sneeuwvlokken op een kussen van rood fluweel?

[91:]

Zouden ze geloofd worden, als ze het waagden het bloemenmeisje af te beelden, zooals ze daar neerhurkt tusschen haar rozen en melati, haar tandjong en tjempakka zooals ze daar de groote, smachtende oogen opheft naar den kooper? Neen immers, men heeft sedert lang uitgemaakt, dat het kaukasische ras mooi en alle andere rassen leelijk zijn, wie zou dus geloof slaan aan zulke mooie bloemenmeisjes als de assistent-resident eIken morgen ontmoette op zijn wandelingen over den aloon-aloon?
De dames, blind voor de bekoorlijkheden harer bruine zusteren, vermaken zich op andere wijze.
Zoo 's morgens zijn alle mogelijke baboes met alle mogelijke kinderen op een pad, en och, 't is lief zooveel belang als de Iloenkasche dames in de kleintjes harer vriendinnen stellen; 't is aandoenlijk om te zien hoe ze de baboes staande houden, om de engeltjes te kussen.
Van de vrouwen, die zeIven moeder zijn, is dit een vrij onschuldig genot. Het kind wordt met de oogen gemeten, gewogen; is het dik, terwijl haar kleintjes tot de mageren behooren, dan kan manlief of vriendin zeker zijn deze opmerking te vernemen. "Ik kan me nu ter wereld niet begrijpen, hoe mevrouw Die of Die er plezier in heeft, om van al haar kinderen speenvarkens te maken! 't Is onverantwoordelijk! als zoo'n dik kind een stuip krijgt, dan blijft het er in." Gedijt daarentegen bij haar zuigeling de melk beter dan bij die van haar vriendin, dan zal ze even zeker den uitroep doen hooren: "Kassian, wat een wurm! 't Is toch verschrikkelijk, om zulke magere kinderen te krijgen! Als je daar nu onze lekkere dikkertjes eens bij vergelijkt, ja, man!"
Is de dame ongetrouwd of kinderloos, dan wordt het

[92:]

staande houden der kleintjes gevaarlijker. "Tabé boe! Adé baik?" Adé wordt gekust, het aardig krulkopje gestreeld en meteen gezien of het hoofdje wel goed schoon is; de luier opgetild om te weten te komen of de onderkleertjes wel zoo netjes zijn, als het bovengoed zou doen verwachten, of het waar is, wat laatst op het speelpartijtje werd verteld, dat het net zulke kromme beenen heeft als zijn vader.
Maar men heeft behalve de wandelingen nog andere ressources op Iloenka. Een maandelijksch bal, dat meestal niet kan doorgaan bij gebrek aan danslustigen, dinétjes bij den assistent-resident, recepties ter eere van den resident, pic-nics, gezellige avondjes bij de verschillende families, en drie dames-speelpartijtjes, waarop men zich altijd uitmuntend amuseerde, al beweerden ook de leden van het eene clubje, dat de leden van het tweede clubje niets deden dan mooie spellen bederven en kibbelen; terwijl de leden van het derde openlijk verklaarden, dat ze zich schamen zouden tot een der beide andere clubjes te behooren.
Dan was er nog de Societeit.
Dat iemand, die Iloenka en den geest die daar heerschte, kende, dit gebouw Concordia had kunnen noemen was slechts op twee manieren verklaarbaar, of de goede man wist niet recht wat dit schoone woord beteekende, of hij was een humorist.
Er was een directie.
Ten minste, vergaderingen, nu en dan uitgeschreven, maar gewoonlijk door zeer enkele leden bezocht, deden het bestaan daarvan vermoeden, hoewel de bediening, de toestand van het meubilair, maar vooral de kwaliteit van wijn en dranken dit vermoeden volkomen logenstraften.

[93:]

Maar, zult ge vragen, was er dan geen klachtenboek?
Dat was er. Maar maagdelijk wit bleven zijn bladzijden van maand tot maand, van jaar tot jaar, 't zou brutaal, beleedigend, ja, wat niet al, geweest zijn daarvan gebruik te maken, en toen dat eenmaal plaats vond, toen lezer, de haren zouden u te berge rijzen, als ik hier wou ter nederschrijven, wat er toen al niet gebeurde in het schoone Iloenka.
Meen echter niet, dat de leden van Concordia zich geheel vrijwillig onderwierpen aan dezen toestand; er werd geklaagd en geknord; er werd voortdurend een geheime oppositie gevoerd, ja, men dreigde zelfs de leden der directie niet te herkiezen, maar - 't was vreemd hoe, tegen dat dit feit moest plaats hebben, de strijdlust verkoelde, vreemd, hoeveel leden dan juist voor een paar dagen "naar boven" moesten, of ongesteld werden of drukke bezigheden hadden op hun land!
Of neen, vreemd was het eigenlijk niet. Want de president dier directie was niemand anders dan de assistent-resident, terwijl een der directeuren de zwager was van den resident.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina