doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[198:]

XXI.

Het was oudejaarsavond, de derde, dien ik in het land mijner ballingschap doorbracht en we waren op weg naar de woning van mijn vriend Henri, waar we den laatsten dag van het jaar zouden vieren; toen zijn jongen ons tegemoet kwam met een briefje aan mijn adres, maar aan allen gericht. Ik ken het, geloof ik, nog woordelijk van buiten:

"Beste vrienden!
"Vier den oudejaarsavond maar bij een van de anderen. Ik heb er geen lust in, want het is mijn laatste. Ik ben, op het oogenblik dat ik Cesar wou doodschieten. door hem gebeten; hij was dol! Ik waarschuw vooral niet in mijn nabijheid te komen, je zoudt toch niet worden toegelaten. Vaartwel vrienden! Van Son, heb medelijden met mijn vrouw en kind! - - - Henri"

Ik zie nog de bleeke ontstelde gezichten voor me van al die woeste mannen, ik hoor nog dat angstig fluisteren, waarmeê ze zich om mij heen drongen.

[199:]

"Hij moet sterven; er is geen redding," zei eindelijk de baron.
"En Tina en Kamisah?" vroeg de zeeman, "moeten we die maar aan haar lot overlaten?"
"Ik ga er heen," zei ik. "Adieu!" En ik gaf mijn paard de sporen.
Ik vond niemand dan de kleine Tina, die schreiend voor het huis zat. "Cesar is dood, en papa wil niet bij Tina komen," snikte ze.
Henri had zich opgesloten. Toen hij mijn stem hoorde, kwam hij naar buiten - - - en, ja, kinderen, wij vielen elkaar om den hals en snikten even hard als kleine Tina deed.
"Ik weet dat er geen redding is," zei hij, eindelijk bedaard; "ik voel het gif al in mijn bloed; maar ik geloof toch, dat ik nog een paar uur den tijd heb. Kom, laat ons nog wat rustig praten." Nooit zal ik dien kalmen, stillen maanlichtavond vergeten. Hij vertelde mij zijn geschiedenis, hij noemde me zijn waren naam; een naam, die onder de eersten wordt gerekend in Nederland; ik beloofde hem dat ik voor Kamisah zorgen zou; en toen de kleine Tina in slaap was geraakt op zijn schoot, en hij den laatsten, langen kus had gedrukt op haar lief gezichtje, legde hij haar in mijn armen; ik kon niet spreken, maar ik heb de stille belofte, die ik in dat oogenblik deed, altijd gehouden.
Die nacht ging rustig voorbij, maar nog voor de zon aan den hemel stond, begon het. O God! ik wensch mijn ergsten vijand niet toe, dat hij ooit moet bijwonen, wat ik toen heb bijgewoond! Dat gillen, dat brullen eindelijk van dorst, dien schuimenden mond, dat vertrokken gelaat, die oogen, die niets menschelijks meer had

[200:]

den. - - - - Er kwam, na uren van woeste razernij, een oogenblik van kalmte; hij nam een fluisterend afscheid van Kamisah, van Tina en ook van mij. Toen verzocht hij me de deur en het venster toe te spijkeren.
Dat is het vreeselijkst oogenblik van mijn leven geweest, kinderen. O, het was of iedere hamerslag op mijn hoofd neêrkwam, of iedere spijker mijn hart doorboorde. - - Tina lag op haar knietjes voor de gesloten deur. "Dag paatje, dag lieve paatje!" En soms werd zijn heesche stem gehoord, die antwoordde: "Dag engel, dag lieveling!"
Eindelijk moest ik hem zelfs dien laatsten troost ontnemen. Het sterke lichaam hield den strijd nog vol; de ziel was tot volslagen razernij overgegaan. Nog dreunen me die vervloekingen, die godslasteringen in de ooren; dàt mocht het kind niet mede aanhooren! Zij drukte voor het laatst de lipjes op het sleutelgat.
"Dag mijn arm, lief, ziek paatje!," Maar er kwam geen antwoord meer! "Dag paatjelief." Geen antwoord.
Toen bracht ik het kind weg. Ik liep met haar een eind den weg op en beproefde wat te praten, maar het was doodstil op die eenzame plek in het bosch en boven het gegons der insecten, boven het gezang der vogelen, klonken de akelige kreten van den tot razernij gebrachten mensch. Ik kon minder dan iets anders die stilte verdragen in dat oogenblik; ik riep dus Tina toe dat ik haar haar moeder zenden zou en ging het huis weer binnen.
Maar Kamisah wilde er niet van hooren nu haar heer te verlaten; soms scheen het of de razernij, die hem had aangegrepen ook haar begon te bezielen; ze trok zich de haren uit het hoofd, ze gilde en smeekte om [201:] hulp; dan weer lag ze stil en onbewegelijk op haar knie en voor de deur om hem door een kleine opening te kunnen zien. - - - -
Eensklaps sprong ze op met een gil; ze greep mij bij den arm. Op hetzelfde oogenbfik hoorden we een schot, daarop een zwaren val en:- - - God dank! het bleef stil in de kamer - - - - - -
Natuurlijk nam ik Kamisah en het kind tot mij. De nette inboedel werd voor hoogen prijs verkocht; het geld in een ijzeren kistje geborgen en in mijn woning begraven. Ik geloof evenwel niet, dat, als het op den grooten weg gestaan had, een der onzen het zou hebben aangeraakt; zoo goed waren allen gezind jegens de wees van Henri
Ieder was mij dankbaar, dat ik het kind wilde verzorgen; wat niets meer dan plicht was, werd opgehemeld als een goede, edelmoedige daad. Elk deed wat hij kon om mij mijn taak licht te maken. Nu, als het een goede daad was, dan werd hij rijk beloond! Zonder de kleine Tina zou ik misschien even diep gezonken zijn, als de meeste mijner lotgenooten; maar toen dat lieve, schuldelooze engeltje mijn huis binnenkwam, was het of ze al wat goed in me was, wakker riep; al de teedere en zachte aandoeningen, waarvoor mijn hart vatbaar is - en ik verzeker je," zei oom Jan, terwijl hij zich op de breede borst sloeg, "dat hier heel wat teederheid verborgen zit ~ stortte ik uit op dat kind; en o, wat deed het me goed, weer te kunnen liefhebben! Ik had dikwerf gewenscht, dat er een fatsoenlijke vrouw in ons midden woonde om al die mannen wat in toom te houden, maar dit vierjarig kind had evenveel

[202:]

invloed als eenige vrouw. De ruwe vloek bestierven mijn makkers op de lippen, als zij hen aankeek met die groote verbaasde oogen; de vuile liedjes werden niet gezongen, als zij daar op en neer liep, om haar pop in slaap te neuriën.
Ze hadden niet veel te missen, maar toch, deze sneed een wagentje, gene maakte een stoeltje voor haar: nu eens kreeg ze een lap voor een nieuw baadje, dan weer een paar schoentjes. en als er eens een enkele maal een klontong zich verwaardigde in onze kolonie te komen,dan werd zijn voorraad haast opgekocht voor Henri's kind. -
Maar haast nog kostbaarder geschenk dan het kind, bleek voor mij de moeder. Op het vreeselijk misbaar waarmee ze haar geliefden toewan beschreid had, volgde bij de arme Kamisah een tijd van doffe moedeloosheid; daarop kwam langzamerhand haar vroolijke werkzaamheid weer boven.
"Kasian, toewan, kasian!" zei ze op een goeden morgen, terwijl ze hoofdschuddend rondkeek in mijn verwaarloosd huis. En van dien gezegenden morgen was het, of er vriendelijke kaboutermannetjes mijn boeltje kwamen opruimen. Kamisah maakte het zich nooit druk; ik zag haar zelden werken, nooit redderen, zooals de hollandsche vrouwen zoo graag doen; maar de muren werden gewit, er kwamen tikars op den grond, mijn kleeren lagen netjes gewasschen in de kast, langzamerhand kreeg ik er nieuwe bij; we aten wel heelemaal indische kostjes, maar alles was smakelijk toebereid, ja, zoover ging in die gelukkige dagen mijn weelde dat er een helderwit tafellaken en een servet voor Tina en mij op konden overschieten. Ik werkte met ijver en kreeg

[203:]

een traktementsverhooging van vijfentwintig gulden 's maands. Daar Tina niets kostte en Kamisah, zoodra ze mijn huishouding wat op orde gebracht had, nog tijd vond om kwee kwee te maken en daarmee een aardig duitje te verdienen, werd ik, op mijn manier, een welgesteld man. Wat meer zegt, ik had eindelijk dat, waarnaar ik zoo vurig verlangd had in mijn eenzaamheid: een gelukkig thuis. Als ik vermoeid van het werk terugkeerde, dan kwam Tina me reeds van verre juichend te gemoet; dan had Kamisah gezorgd, dat ik alles in de beste orde vond, en als ik in de frissche koelte van den avond met die beiden voor mijn lief huisje zat gevoelde ik me gelukkiger, dan ik ooit gemeend had in die omgeving te kunnen worden.
Buitenshuis bleef het echter nog steeds even treurig. Valstert regeerde ons als een tyran zijn weerlooze onderdanen, de meesten zaten diep in de schuld en konden zich dus niet aan zijn gehate macht onttrekken; de enkelen, die, zooals ik, vrij waren om weg te gaan wanneer ze verkozen, moest hij natuurlijk meer ontzien; maar waar hij ze, in het geheim, plagen en benadeelen kon, daar deed hij het.
Er was, sedert mijn aankomst, maar weinig verandering gekomen in het personeel. Zooals ge weet, was Henri op die vreeselijke manier gestorven, maar ik vergat nog u te vertellen dat Willebrord ook kort daarna bezweek, aan een delirium tremens - zijn derde.
Ook de "baron" was uit zijn ballingschap verlost, maar op een beter manier dan de beide anderen. Op een mooien dag kwam Valstert aanrijden met een onbekenden, dien we dadelijk voor een groot heer hielden, te oordeelen naar de kruiperige beleefdheid, die Valstert hem

[204:]

betoonde. De baron viel den heer om den hals en schreide als een kind; het was zijn broer, die kwam om hem los te koopen; zijn voorschot was meer dan zevenhonderd gulden. Hij verliet ons met de belofte, dat hij ons niet vergeten zou en ons allen uit dien poel van ellende zou trachten te verlossen; maar we hebben na dien tijd nooit meer van hem gehoord.
Niet lang na den baron ontsnapte de zeeman. Hij was ziek; zijn huishoudster verzekerde ons, dat het kwade koortsen waren en Valstert die bevreesd was voor besmetting onder zijn slaven, verbood ons ten strengste bij den zeeman binnen te gaan. Enkelen slopen er toch 's nachts onbemerkt heen, verklaarden bij hun terugkomst, dat de zeeman er heel naar aan toe was en raadden ieder af het verpeste huis te betreden.
Acht dagen later zond Valstert den dokter. De langgesloten deur werd geopend; de vuile klamboe van het ellendig bed opgeslagen - er was geen zeeman! Reeds een dag of tien geleden was hij ontvlucht en Valstert gaf het op, hem terug te vinden, daar hij waarschijnlijk reeds lang het ruime sop had gekozen, toen zijn list ontdekt werd. Wat hadden we daar een pret over! vooral toen we hoorden dat Valstert bij hem te kort kwam.
Vijf jaren waren voorbijgegaan sints ik op Wondorono aankwam, toen er een groote verandering plaats greep.
Door den politieken toestand stond de Europeesche markt uitermate slecht; tabak werd niet gezocht, plotseling daalden de prijzen en de verliezen voor de meeste planters waren ongehoord.
Het huis, waarvoor Valstert werkte, had ook een zwaren klap gekregen; de ondernemingen en daaronder Wondorono moesten worden ingekrompen, het europeesch

[205:]

personeel werd tot op de helft verminderd; zij die bleven daaronder behoorde ik - kregen een traktementsverhooging van f 25 's maands en ontvingen tevens dringende vermaningen om met inspanning van alle krachten aan den nieuwen oogst te werken.
Maar - er kwamen nog slechte berichten omtrent de prijzen der tabak, en veertien dagen na de nieuwe regeling kwam Valstert ons mededeelen, dat we allen ontslagen waren, om de eenvoudige reden, dat de onderneming was opgedoekt. -
Het ons nog toekomende traktement werd uitbetaald, maar Valstert weigerde gunstige getuigschriften te geven, en met een vloek op de lippen verlieten we de plaats, waar we onze beste krachten hadden ten offer gebracht, zonder ooit waardeering te vinden. Den laatsten avond in mijn oude woning ontving ik van mevrouw Valstert een pak kleêrtjes en een beurs met tien rijksdaalders voor de kleine Tina, ook was er voor mij zulk een lief, hartelijk briefje bij, dat ik om harentwil bijna haar man had kunnen vergeven. -
Na het verkoopen van onzen inboedel - ver beneden de waarde - en het afdoen van de loopende rekeningen, huurde ik een kar en voort ging het hortend en stooten op mijn helaas! zoo hortend en en stootenden levensweg.
Mijn voornemen was te beproeven, of ik niet op de eene of andere tabaksonderneming geplaatst kon worden, maar zeker was daartoe het oogenblik al zeer ongelukkig gekozen; immers, in die dagen werd wel vroeger personeel ontslagen, maar men dacht er nergens over, nieuw aan te nemen. Ik zag spoedig in, dat ik mijn eerste plan moest opgeven en vestigde nu mijn hoop op

[206:]

andere cultures. Waar ik op onzen tocht maar den schoorsteen van een fabriek zag, klom ik van de kar af, en ging mijn diensten aanbieden; waar ik maar hoorde dat een landheer woonde, ging ik hem werk vragen, maar daar die ellendige Valstert mij geen getuigschrift had willen geven, wekte ik niet dat vertrouwen, dat noodig is om een betrekking te krijgen. -
Als ik van die vergeefsche tochten terugkwam, stak de kleine Tina mij reeds van verre haar mondje toe.
"Kus Tina maar, paatje, dan moet je weer lachen," riep het lieve kind, als ze zag hoe treurig mijn gezicht stond, maar al haar kusjes konden niet verhinderen, dat ik onze toekomst steeds donkerder begon in te zien.
Niet door mijn zuinigheid - want zuinig ben ik nog nooit geweest, - maar door Kamisah's overleg hadden we een duitje bespaard; - toen we vier weken op reis en zonder eenige verdienste geweest waren, was Kamisah's spaarpotje tot op den bodem geledigd.
Ik had de tien rijksdaalders bij het overige geld in Tines ijzeren kistje gedaan, met het vaste voornemen in geen geval aan dat heiligdom te raken, maar - - - toen het arme schepseltje schreide van den honger, en de moeder mij smeekte: "voor het kind! voor het kind!" wat moest ik toen doen?
Die eerste rijksdaalder dien ik aan haar rechtmatig eigendom ontnam, o God, wat angstzweet die me gekost heeft! - later moesten de rijksdaalders, de bankbilletten volgen tot het laatste toe, want het arme kind, niet aan zulk een moeilijk leven gewoon, werd zwaar ziek; de dokter verbood ons verder te reizen en toen ze, na weken sukkelens, eindelijk herstelde, was er niets meer over van haar schat.

[207:]

Wij moesten weer voort!
Kamisah hield goeden moed. Zij verkocht haar zijden slendangs en kostbare sarongs, zonder dat één spier van haar gelaat vertrok; zij zorgde voor mij en het kind, alsof zij zelve geene behoeften kende, alsof honger en gebrek voor haar geen bitterheid hadden. Wanneer Tina maar vroolijk was, hield zij zich heldhaftig aan hare bewering, dat alles wel terecht zou komen. Maar de eene dag na den anderen verliep en nog zag ik geen uitkomst.
Op een middag, toen de zon brandend op onze hoofden scheen, en de arme kleine onder een boom was neêrgezonken, kermende en steunende van vermoeienis, sloeg ik, moedeloos, en meer om mijn plicht gedaan te hebben, dan omdat ik eenige hoop op slagen had den weg in naar de woning van een tabaksplanter.
Er wandelde een heer, geheel in rood flanel gekleed, in de voorgalerij op en neder; hij scheen mij niet te bemerken toen ik aarzelend binnentrad. Een diepe buiging. Een genadig knikje. -
Een beleefd verzoek om werk. Geen antwoord. Een verhaal van mijn vorige betrekking; een opsomming van mijn bekwamheden. - "Niet noodig!" Toen een kreet, een zielekreet om brood, brood voor mij en mijn kind! De man in het rood keerde zich om.
"ls honderd gulden 's maands genoeg? Ik heb niemand noodig, maar, als je daarmee tevreden bent, haal je kind dan maar hier - - - -" en toen ik hem bedanken wilde: "Haast je wat, mijn kleine peuzels gaan zoo dadelijk aan tafel, dan kan ze meeëten."
"Die man in het rood is mijn weldoener geworden. Zijn kinderen werden de vriendinnetjes van mijn kleine

[208:]

Tina, zooals hij mijn vriend werd. Hij was zeer tevreden over mijn werk. Valstert had mij altijd zóó klein gehouden, dat ik geen zeer grooten dunk had van mijzelven als tabaksman; maar weldra begon ik te begrijpen wat ik waard was; toen ik spoedig van honderd op tweehonderd gulden traktement werd gebracht en na weinige jaren opklom tot zeshonderd 's maands. Zooals ik je onlangs reeds zeide, mijn chef is een van de rijkste tabaksplanters van geheel Indië; hij is nu naar Holland en ik ben administrateur over de grootste zijner ondernemingen. Ja, kinderen ik heb het nog getroffen; je moet zien, in wat een prachtig huis ik woon, en hoe ik alles naar mijn zin heb. En wat nog het mooiste van alles is, ik leg iedere maand over, daar ik, behalve mijn traktement nog heel veel buitenkansjes heb: vrij wonen, vrij paarden, vrij onderhoud van al mijn beesten, zooveel koelies als ik verkies voor mijn gebruik, een heerlijken groententuin, een prachtig erf met vruchtboomen, hout voor het kappen, enfin, honderd dingen, te veel om op te noemen, maar waardoor mijn huishoudkas aardig gestijfd wordt. Natuurlijk gaat dat overgespaarde geld in de zaak, evenals mijn kapitaaltje."
"Welk kapitaaltje, oom?"
"O ja, dat vergat ik je nog te zeggen. Zeven jaar, na mijn vertrek uit Holland, juist toen ik weer in de verdiensten was, stierf de oude heer; je weet hoe de erfenis tegenviel - - - - ?"
"Neen, oom!"
"Niet? Nu je moet weten, wij dachten dat mijn vader minstens een paar ton rijk was - iedereen hield hem voor een man van fortuin, en, ziedaar, toen hij kwam te vallen, bleek het dat er niet meer was dan een vijftien

[209:]

mille voor elk van de kinderen. 't Was een erge tegenvaller voor me, maar enfin, ik heb mijn beetje geld dadelijk in de zaak gestoken en het is met mijn overgespaarde duiten er bij, nu reeds tot het driedubbele geklommen."
"Wist u zeker dat grootpapa rijk was?" vroeg Emile.
"Ja, zoo zeker als men dat ooit weten kan. Maar het schijnt dat de man op zijn ouden dag aan het speculeeren gegaan is en daarmee de helft van zijn fortuin verloren heeft. Enfin, het had erger kunnen zijn, je vader verdiende toen reeds geld als water, ik had genoeg voor ons drieën en tante Aleida moest het toch door haar losbol van een man zien opmaken."
"Wat ik zeggen wou, oom," vroeg Dora nu, "wat is er van de kleine Tina geworden?"
"Wel, mijn kind! Of eigenlijk niet mijn kind, maar - daar ik zelf nooit van die kleine engelen heb gekregen, gaf ik haar mijn naam, en dat durf ik zeggen, Tina van Son is het mooiste, liefste meisje uit de heele buurt - niet heel geleerd en niet eens fijn beschaafd; maar dat moest ook niet; want ik zou niet kunnen uitstaan, als ze met kleinachting neerzag op mij of haar moeder."
"Kamisah? Dus is Kamisah bij u gebleven?"
"Wat denk je van me, Emile? Dat ik Kamisah, die me trouw heeft bijgestaan in die dagen van mijn ellende, zou verstooten in mijn voorspoed? Neen, jongenlief, ik ben met haar getrouwd, zoodra ik dat eenigszins doen kon, en we leven zoo gelukkig en tevreden samen, als men hier op aarde leven kan!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina