doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[210:]

XXII.

"Hoe is het mogelijk, zoo'n verstandig meisje!"
Dat hadden de goede Delftenaren uitgeroepen, toen het langzamerhand bekend werd, dat Gertrude van Son in stilte geëngageerd was met Frank Hoogewerf.
Hij werd in Delft geboren, voerde daar alle kattekwaad uit, dat in het brein van een ondeugenden schooljongen kan opkomen, was er diep beklaagd, omdat hij, nog bijna een kind, plotseling zijn beide ouders verloor, hard beoordeeld toen hij, aan de academie, zijn heerlijke gaven ongebruikt liet, zijn vaderlijk erfdeel verkwistte, en hij is eindelijk een van die jongemenschen geworden, wie aankomende meisjes en hoogere-burgerschool leerlingen met angstige bewondering aanstaren, mama's liever niet dan wèl bij haar dochters. zien en papa's tot waarschuwend voorbeeld stellen aan hun zonen.
"Hoe is het mogelijk! Wat een verblinding!" had ook Emile uitgeroepen, toen hij zijn zuster tevergeefs wees op zooveel, dat Frank Hoogewerf haar liefde onwaardig maakte.
"Hoe is het mogelijk? zoo'n diep bedorven mensch!" sprak Christina met afkeurend gebaar, zoo vaak de naam

[211:]

genoemd werd van den zondaar, die haar zuster zich tot echtgenoot had verkozen.
Toch zou het, bij eenig nadenken, voor hen, die zich deze vraag stelden, niet zoo moeielijk geweest zijn haar op te lossen.
Vraagt men ook waarom de reiziger, die van dorst versmacht, bij een morsige sloot neerknielt en het vuile water drinkt, alsof het nektar ware? Wat deert het hem of het straks een walgelijke nasmaak zal achterlaten; de brandende lippen zijn bevochtigd, het verdroogd gehemelte is verfrischt! Gertrude dorstte naar liefde en geluk met een begeerte als die van den reiziger naar een frisschen dronk, en niettegenstaande het hoofdschudden der Delftenaren, niettegenstaande waarschuwingen en tegenwerking, kon ze geen weerstand bieden aan het machtig verlangen, dat haar tot Frank Hoogewerf dreef.
Aan zijn zijde vlogen de uren voorbij. 't Was niet alleen de bekoring van zijn glimlacb, de glans van zijn oog die haar boeide; zijn vroolijkheid deed haar lang bedwongen, lang terneer gedrukten geest ontwaken; samen schertsten, samen spotten, samen lachten zij en als nu of dan het zacht gevoel bij het meisje den boventoon verkreeg, dan vond het weerklank bij den jongen man, die, hoe lichtzinnig ook, geenszins bedorven genoeg was, om niet al de bekoorlijkheid te gevoelen van zulk een schuldelooze verhouding.
Wellicht was er in het stille, kalme Delft nooit zoo bemind als door deze twee gloeiende harten.
De gevaarlijke aantrekkingskracht, die de beminlijke losbol voor het onervaren meisje heeft, sleepte Gertrude mede; het genot dat er voor den jongeling, hoewel reeds gewoon aan grover genietingen, is gelegen in een liefde

[212:]

die al wat goed in hem is, nog eenmaal met volle kracht wakker roept, vervoerde Frank.
't Was Gertrude's eerste liefde; 't was de laatste opflikkering van den heiligen gloed, die eenmaal Frank's borst had vervuld - - - - - daarmeê is alles gezegd!
Lente en zomer, herfst en winter zijn voorbijgegaan.
De gelieven hebben zoete droomen gedroomd in het jeugdig voorjaarsgroen; ze hebben gekoosd en bemind en onder vurige kussen alles vergeten toen de rozen bloeiden in Hollands tuinen; ze hebben gekibbeld en zich verzoend bij het geel worden van de bladeren, maar toen de sneeuw was gevallen op de bank, waar ze elkaar hun liefde bekenden, toen was het gedaan met droomen en kussen, toen hield zelfs het kibbelen en verzoenen op. - - -
Moedig had het meisje de tegenwerking haars vaders, den spot harer bekenden gedragen; wat waren alle bezwaren, alle onaangenaamheden, zoolang zij ze te zamen droegen - - - had ze niet de zoete zekerheid, dat het beste haar bleef?
Neen, ze had zich niets beklagenswaardig, niets ongelukkig gevoeld. Ze mocht hopen; ze kon het tegenwoordige vergeten om zich weg te droomen in de toekomst; ze kon dagen lang teren op een vriendelijk woord, een lieven groet - - - -
Maar toen de lange dagen kwamen, waarop ze èn woord èn groet missen moest; toen de hoop en het zoet vertrouwen langzaam en onwillig plaats maakten voor bangen twijfel; toen het doodelijk beangste hart zich zijn vrees niet bekennen wilde; de bevende lippen vragen deden, waarop het antwoord maar al te duidelijk zou geweest zijn, zoo ze den moed had bezeten het uit te

[213:]

spreken; toen was het een lijden, waaronder het moedige hart dreigde te breken.
Wat duurde het lang voor ze zichzelve de waarheid bekennen wilde!
Frank was niet meer beminlijk, niet meer opgewekt; hij werd boos om een kleinigheid, kon geen scherts verdragen, was slecht gehumeurd in een woord!
Maar werd hij ook niet gekweld door allerlei zorgen? Is er iets dat zoo ongunstig op de gemoedsstemming werkt als telkens teleurgestelde hoop?
Hij werd minder geregeld in het schrijven en, als hij schreef, waren zijn brieven niet zoo lang en hartelijk als te voren, maar wat viel er ook te vermelden? het werd zoo eentoonig, zoo vervelend, dat vergeefs wachten op eene gunstige verandering in hun omstandigheden!
Bewondering, helaas! ze was niet meer te lezen in de oogen, die haar eenmaal met zooveel verrukking hadden aangestaard; ze zat weer voor haar spiegel en, liever dan hem te beschuldigen zeide ze zich de bittere waarheid, die het der vrouw zoo hard valt te hooren: ze was minder geworden. De grootste bekoorlijkheid van het aardig gezichtje; het schalksche, vroolijke was verdwenen; tegelijk met den lach om den lieven mond, tegelijk met den guitigen blik der bruine kijkers - - - - hoeveel moeite ze zich gaf, hoeveel zorg ze bij iedere ontmoeting besteedde aan haar eenvoudig toiletje, ze was niet meer de Gertrude van een jaar geleden!
Honderd malen had hij gelachen om haar invallen; honderd malen gezegd, dat haar aardigheid hem boeide meer dan iets anders - ze beproefde aardig te zijn als vroeger om hem te boeien als vroeger, maar grappige invallen komen slechts voort uit een onbezorgd hart en

[214:]

als ze in zijn bewolkt gelaat zag, dan bestierf de scherts haar op de lippen.
Niettegenstaande zijn verkoeling, niettegenstaande datgene, wat haar de oogen had moeten openen, zijn terugkeer tot de losbandige vrienden en uitspattingen van weleer, bleef ze hopen.
Frank's liefde was het eenige geluk, dat ze had gekend; is het vreemd als ze niet gelooven kon dat die haar zou ontnomen worden, is het wonder als ze morrend vroeg of dat dan te veel gevraagd was van het leven?'
Mevrouw Van Son was nu wel niet eene dier moeders, aan wie een dochter gaarne haar lief en leed vertrouwt, maar toch had het eenzame kind wellicht nog bij haar troost gezocht, zoo ze in het begin haar vertrouwen niet zoo schandelijk had misbruikt.
Gertrude kon haar anders geen gebrek aan belangstelling ten laste leggen. Ze vond, zooals ze aan iedereen verzekerde dat engagement van Trude "zoo iets uit een boek!" de geheimzinnige rendez-vous, die brieven bezorgd door omgekochte dienstboden, 't was zoo romanesk!
En dan - wat ze niet zoo aan iedereen zeggen kon - het deed haar zoo'n innig genoegen dat Arnold met al zijn raadselachtigen invloed en listige berekening, het toch niet zoo zoover brengen kon, dat zijn kinderen hem gehoorzaamden. Emile was tegen zijn zin getrouwd, ook Gertrude zou het wel zoover brengen!
En - als het eenmaal tot een huwelijk was gekomen, niet waar, dan mocht ze immers bij hen logeeren, dan zouden ze naar de opera gaan te samen, dan kon ze nog eens prettige daagjes hebben; Frank was toch zoo'n

[215:]

lieve aardige jongen, juist een echtgenoot zooals zij zich gewenscht had, toen ze jong meisje was.
Gertrude had een van haar wekelijksche ontmoetingen gehad. Het was laat geworden en bijna donker in de lange straat, reeds werden de lichten ontstoken in de winkels en ze haastte zich om zoo spoedig mogelijk thuis te komen.
Toen de breede voordeur geopend werd, op hetzelfde oogenblik dat ze de schel overtrok, zag ze het streng gelaat van Christine voor zich.
"Jij, Chris? Wel, je doet me schrikken! Stond je me op te wachten?
"Ja. Ik moet je spreken! Kom even in mijn kamer."
"Ik heb anders op het oogenblik weinig lust tot praten," zucht Gertrude, terwijl ze haar langzaam volgt, den donkeren trap op. "Hadt je me iets te zeggen?"
"Ja."
"Ga je gang dan," zucht het meisje terwijl ze moedeloos neervalt op den eersten stoel onder haar bereik.
"Trude, heb je Hoogewerf weer ontmoet?"
"Ja. Wat zou dat?"'
't Was schemerig, duister bijna in de kamer, anders had Christina misschien die gloeiende wang, die brandende lippen opgemerkt, en zou ze voorzichtiger zijn geweest.
"Maar Gertrude, dat kan, dat mag niet langer - - -je compromitteert je met die ontmoetingen! Foei, je moest je schamen, een amourette aan te houden waar papa zich zoo bepaald tegen verklaard heeft."
Er klonk een lach door het vertrek, een schampere lach, akelig om te hooren van roode meisjeslippen.
"'t Is waarlijk niet om te lachen, Trude."

[216:]

"Niet? O je weet niet hoe grappig ik het vind, die inmenging, die plotselinge verontwaardiging."
"Ik meen dat ik daartoe wel het recht heb als oudere zuster."
"O, je hadt nog tot heel veel andere dingen het recht als oudere zuster! Je hebt het recht Christien, om deel te nemen in mijn lot, om me te raden, te helpen, te bemoedigen, om, als ik dwaalde, me terecht te brengen, om me liefde te betoonen, om de plaats, die mama zoo slecht vervult, bij mij in te nemen zelfs! - Van al die rechten heb je nooit gebruik gemaakt - - - welnu dan, ik ontzeg je het recht om je nu met mij te bemoeien, - - - Ik ontzeg je het recht om me met je vermaningen lastig te vallen."
Een oogenblik zwijgt Christina verplet stil. Op zoo veel heftigheid is ze niet voorbereid.
"Maar Gertrude," begint ze eindelijk. "Ik mag het niet langer aanzien. Ik moet papa waarschuwen!"
"Heb ik je ooit gevraagd het niet te doen? Ga je gang! Alsof het in papa's macht was, mij ongelukkiger te maken dan ik reeds ben!"
Christina is getroffen door de moedelooze wanhoop, die uit deze laatste woorden spreekt. "Ik zou het niet doen, Trude, maar - - - het is mijn plicht."
Weer klinkt die schampere lach maar nu veel luider, veel langer dan daareven.
Gertrude is opgestaan. De hand uitgestrekt, de oogen, die vlammen en vonkelen in de vallende duisternis, strak gevestigd op haar zuster, barst ze los:
"Je plicht? Je plicht? Christien, maak je niet bespottelijk door te spreken van je plicht! Vraag je eens af, of je dien gedaan hebt jegens mij?"

[217:]

En met een luiden slag valt de deur toe tusschen de beide zusters.
Ware Christina in dit oogenblik bijbelsch gestemd geweest, ze had zich voorzeker vergeleken bij de vrouw van Loth. Ze zat op haar stoel, de oogen strak gericht op de plaats waar Gertrude had gestaan, de handen opgeheven in stomme verbazing, een zoutpilaar gelijk.
Eindelijk komt een plotseling rood het bleek, strak gezicht kleuren. Het is de blos der verontwaardiging, de blos van den edelen toorn die bij brave menschen, als Christina, enkele malen kan worden opgewekt door de zondige daden hunner naasten.
Welk een zwarte ondankbaarheid! Welk een onrechtvaardige beschuldiging. Welk een schandelijke leugen!
Haar, Christina, te durven zeggen, dat ze haar plicht niet doet! haar, Christina, die er zelfs een lijstje op na houdt met rubrieken voor godsdienstige, huiselijke en maatschappelijke plichten!
En verzuimde ze ooit een der plichten op die rubrieken vermeld? Sprak ze niet dagelijks vier lange gebeden? Raakte ze ooit eenig voedsel aan zonder 's Heeren zegen daarover te hebben afgesmeekt? Las ze niet trouw in haar bijbel? Ging ze niet geregeld ter kerk, bezocht ze de armen niet en vermaande zij ze niet zoo gestreng, dat ze haar dikwerf verzochten maar niet terug te komen?
Was ze geen, voorbeeld van vlijt, orde, zuinigheid en ingetogenheid?
O, Gertrude moest wel diep bedorven zijn, dat ze zooveel deugd niet wist te waardeeren!
Daar zag men reeds de treurige gevolgen van haar omgang met dat losbandig mensch. Ze betrad niet alleen

[218:]

aan zijn zijde het breede pad, dat ten verderve voert; ze was reeds geslagen met blindheid voor de verdiensten van hen, die den smallen weg der deugd bewandelen.
Arme verdwaalde Gertrude!
Eene christinne mocht niet haatdragend zijn - dat staat in de eerste rubriek - en ze wil een ootmoedig, lang en ernstig gebed opzenden tot Hem, die evenals zij werd gehoond en miskend, - - - - -
Het slaat half zeven - een huiselijke plicht roept Christine om thee te schenken en ze zal, liever dan een minuut na haar tijd beneden te komen, haar gebed uitstellen tot 's avonds.
Maar al heeft ze dien christenplicht nog niet kunnen vervullen, toch is ze in staat om op waardigen toon Gertrude toe te voegen: "Zuster, ik vergeef je!"
Gertrude zweeg, zooals ze den geheelen avond zwijgen bleef, in somber gepeins verzonken.
Nooit had Christina dan ook een minder geschikt oogenblik kunnen kiezen, om hare zuster de les te lezen, dan toen ze dien middag thuis kwam van hare ontmoeting met Frank Hoogewerf. 't Was een rendez-vous van twee gelieven, waarbij van alles sprake was behalve van de liefde; is er iets meer in staat om een arm meisjeshart te ontstemmen!
Toen Gertrude aankwam op de stille en eenzame plek, die ze hadden uitgekozen om elkaar te zien en te spreken, sedert den dag waarop Hoogewerf zijn formeel huwelijksaanzoek deed en door den notaris hoogst beleefd de deur gewezen werd, vond ze hem daar reeds. Als gewoonlijk trad hij haar met de grootste hartelijkheid te gemoet, maar toen ze de oogen naar hem ophief, keek

[219:]

hij met bijzondere, oplettendheid naar de andere zijde van den weg.
"Lieve beste Truus, hoe vriendelijk van je om te komen."
"Natuurlijk ben ik gekomen - - - - evenals woensdag," antwoordt ze, terwijl het bloed haar naar de wangen stijgt.
"Dacht ik het niet dat ik een reprimande zou krijgen?" roept hij uit en nog altijd durft hij haar niet aanzien.
"Heb je die niet verdiend, Frank? Of denk je misschien dat het prettig voor me is om, als ik thuis reeds zoo veel moet verduren, als ik papa's hatelijken lach en spottende aanmerkingen moet aanhooren over een meneer, die zich engageeren wou, en niet eens een week uit den Haag weg kan blijven, te moeten ondervinden dat het waarheid is, alles wat hij van je zeggen durft? Denk je dat het niet vreeselijk wordt die gedachte dat we gelukkig zouden kunnen worden - al was het dan ook over jaren - als je flink genoeg waart om te breken met je verleden en je aan te grijpen, zooals het een man past."
"Ga je gang, Trude! Ga je gang! Zeg het ergste wat je bedenken kunt, en ik zal nog vinden dat je gelijk hebt. Het was onverantwoordelijk, ja, kind, het was schandelijk van me om onze afspraak te vergeten - - -"
"Je wist toch Frank, hoe ik mij daarop een geheele week verheug?"
"Ja, Trude, dat wist ik. En ik schaam me diep, lieveling! Ik begrijp dat je het me niet kunt vergeven."
"Vergeven? O, dat deed ik reeds lang! Dat weet je wel, Frank! Maar toch, 't was hard, heel hard - - -"
De volle lippen trillen, de straks zoo verwijtende oogen worden afgewend om de opkomende tranen te verber

[220:]

gen - - - zoo ooit iemand berouw had, dan is het Frank Hoogewerf in dit oogenblik.
"Waar was je Frank, dat je niet aan onze afspraak kondt denken?" vraagt het meisje na een lange stilte, waarin hij aarzelend haar hand zocht.
"Waar ik was? Wel, Trude, waar kan een student het liefste meisje vergeten, als het niet in den Haag, in de opéra is?"
"En je hadt me zoo beloofd..."
Maar hoe berouwvol ook, Frank vindt dat hij nu genoeg berispt is, en op den knorrigen toon, die de laatste toevlucht is van den heer der schepping wanneer hij overtuigd werd van zijn ongelijk, vraagt hij: "Lieve, willen we over iets anders praten of naar huis gaan?"
Het antwoord is niet hetgeen hij van zijn wel heftig, maar altijd liefdevol meisje verwachtte.
Er is nog iets van de vroegere flinkheid in Gertrude overgebleven en zoo kalm, als sprak ze tot een vreemde, antwoordt ze: "Dan is het maar beter dat we naar huis gaan, want ik ben niet voornemens over iets anders te spreken. Adieu Frank!" en ze keert zich om.
Een haastige tred achter haar, een hand op haar schouder, een smeekend "Gertrude!" en ze ziet op in Frank's oogen - vol tranen!
't Was de oude geschiedenis, de geschiedenis haar reeds in zoo menig berouwvol uur toegefluiste!d; hoe hij zich had laten meesleepen, hoe van het een het ander was gekomen...
Ze had plan gehad hem te zeggen wat ze dacht van dat losbandig leven, dat geld verteren, dat schulden maken; ze wilde hem ernstig onderhouden; ja hem vragen een eind te maken aan de verbintenis, die bij zijn levens

[221:]

wijze slechts tot last kon zijn; ze had de kleine speech, die ze houden wilde, reeds bij zichzelve opgemaakt maar... zijn oogen staarden in de hare; zijn hand drukte haar vingeren, en ze zweeg, om hem toe te lachen, vervuld van een ongekende zaligheid, ze zag hem aan en de klachten over een geheele week van droefheid en teleurstelling verstomden voor dit ééne oogenblik van zoet genot. Ja, als hij, na te vergeefs een andere verschooning voor zijn gedrag gezocht te hebben, verklaart dat het alles de schuld is van haar vader, die met zijn gehate tegenwerking hem het hoofd warm maakt, dan begint ze haast medelijden te gevoelen.
Doch, ik geloof dat papa anders in den laatsten tijd weinig aan ons engagement denkt," begint ze, en dan, als verschrikt dat ze het één oogenblik kon vergeten:
"Je weet het toch van Bernard?"
"Neen! Wat? Is hij niet door zijn examen gekomen?"
"O ja, dat weI! Hij is zelfs met No. 1 overgegaan naar de hoogste klasse. Maar... de arme jongen heeft dien zelfden nacht een bloedspuwing gekregen."
"Groote God! Daar wist ik niets van! Wanneer is het gebeurd?"
Als Gertrude niet zulk een edelmoedig hart had bezeten, zou ze geantwoord hebben dat het gebeurd was in denzelfden nacht, dien Frank feestvierend doorbracht in den Haag. Nu zegt ze niet anders dan: "Een dag of acht geleden! 't Was vreeselijk, Frank! En het akeligst van alles vond ik het om papa te zien. Hij was zoo radeloos, zoo wanhopig…"
"Wat zegt de dokter?"
"Dokter Ems raadt het Zuiden van Frankrijk. De professer, die uit Leiden kwam om Bernard te onderzoeken

[222:]

was daar ook sterk voor,.. maar dat is onmogelijk!"
"Waarom onmogelijk? Zou het te veel geld kosten?"
"O neen, dat niet! Je weet, voor Bernard was papa nooit iets te veel. Maar hijzelf wil er niet van hooren. Hij beweert, dat hij zou wegkwijnen als hij niet meer naar school kon gaan. We hebben nu eerst ten volle begrepen hoe het als het ware, een idée fixe bij hem geworden is, dat bij studeeren moet, altijd doorstudeeren om bij al die hatelijke examens No. 1 te kunnen wezen!"
"Hoe is het mogelijk?" roept Frank.
"Ja, dat mag jij vooral wel vragen," antwoordt Trude maar met zulk een aardig lachje, zulk een teeder handdrukje, dat het gezegde al zijn scherpte verliest.
"Wanneer ga je nu promoveeren, Frank?"
"Ik dacht dat we niet meer over onaangename zaken zouden praten?"
"Noem je dat een onaangename zaak? Het middel om spoedig vereenigd te worden?"
"Wat heb ik je laatst gezegd, Trude! 't Is niet de kwestie van het promoveeren; dat is gauw genoeg gedaan; maar - als ik promoveer dan begrijpen mijn schuldeischers, dat ik Leiden ga verlaten en komen ze op me los. Nog iets anders… waarmeê moet ik al de onkosten betalen?"
"Als je oom Edmond nog eens vroegt om voor het laatst te helpen?"
"Oom Edmond wil niets meer van me weten, sints hij ontdekte dat ik zeker iemand heb verkozen boven zijn beminlijke Cornelie. 't Is schande. 't Is ongehoord," barst de jongeman eensklaps los, "'t is ongehoord, zooals die vent me behandelt; bij weet met zijn geld geen

[223:]

raad en ik... wel, de kleeren die ik draag, het brood dat ik eet... niets is betaald!"
"En toch ga je zulke dure uitstapjes maken?"
"O, dat uitstapje heeft me geen cent gekost! Ik heb integendeel dien avond bijna tweehonderd gulden gewonnen met écarté."
Ze spreekt niet meer.
Hoe dikwerf heeft ze hem niet gesmeekt, dat hooge spelen na te laten! Immers, ze weet het, hoe het vrij aanzienlijk erfdeel, dat hem bij zijne meerderjarigheid ter hand werd gesteld, niet alleen door zijn verkwistende leefwijze, maar vooral door het spel zoo verbazend gauw tot niets is versmolten; ze weet, dat het spelen gepaard gaat met drinken en het drinken met losbandigheid, waaraan ze niet dan huiverend denken kan, en nu is zij het, die, moedeloos en ter neêrgedrukt, over andere dingen begint te spreken.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina