Annie Foore: De Van Sons 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881
[14:]
XXVII.
Er is hoogstwaarschijnlijk in den geheelen Oosthoek geen plaatsje, waar men sterker is in het uitdenken van vermakelijkheden, dan Iloenka en zéker is er geen, waar men, als de vermakelijkheden eenmaal uitgedacht zijn, een zoo groot talent heeft, om ze te doen mislukken. Wat had in de drie jaren, die hij in Iloenka doorbracht, de assistent-resident al niet beproefd, om eenige afwisseling te brengen in de vervelende samenkomsten, en het nog vervelender thuisblijven! Zijn stoutste droom op dat punt, was een bal costumé geweest. De deelneming was algemeen; de opgewondenheid werkte aanstekend. Er werden bestellingen gedaan, modeplaatjes rondgezonden, geheime vergaderingen belegd; men hoorde fluisteren van herderinnetjes, heidinnetjes, friezinnetjes en boerinnetjes, marketensters en bloemenmeisjes. Daar vernam de gade van een hoofdonderwijzer, dat de vrouw van den derden onderwijzer, verbeeld u, hetzelfde toilet had wagen te kiezen als zij Daar had een europeesche bij het verhaal, dat een harer gekleurde vriendinnen in het costuum van Maria Stuart zou verschijnen, gelachen... Daar bleek het, dat
[15:]
er drie Fausten, twee Mephisto's en geen enkel Gretchen zou wezen; en toen, zelfopofferend als altijd, mevrouw Cornelissen, vergat, dat ze van blond en tenger zandkleurig en spichtig was geworden en beloofde Gretchen te zijn, trokken alle Fausten en Mephisto's zich plotseling terug... Het einde van den schoonen droom was, dat er getwist, geintrigueerd en gedwongen werd; dat een plotselinge ongesteldheid enkele dames aangreep; een onverwachte tijding enkele heeren naar hun "land" riep - en het bal costumé niet doorging. - Nu kwam de heer Van Trecht, die als meer zijner ambtsbroeders het onder zijn verplichtingen rekende, om in zijn afdeeling als ondernemer van publieke vermakelijkheden op te treden, op een ander denkbeeld: men zou tableaux vivants geven. Lang, maar dezen keer buitengewoon vriendschappelijk, werd beraadslaagd over de keuze van het onderwerp. De heer Voerman, als letterkundige geraadpleegd, stelde voor: "Het levend begraven van Albrecht Beijling." Hij vond het moment, waarop men niets meer dan het hoofd en de vingertoppen van den held boven de zwarte aarde ziet uitsteken allertreffendst, te meer daar Jacoba van Beieren met een vreeselijken grijnslach het tooneel zou aanschouwen. - Maar geen van de dames wilde grijnslachen. - Judith en Holofernes, vond men te griezelig; het afscheid van Hektor en Andromaché te aandoenlijk, voor de dames, wier mannen op Atjeh waren; de moord van Bethlehem kon niet doorgaan door gebrek aan kinderen, die op dat uur wakker zouden willen worden zonder te schreeuwen. De ontmoeting van Napoléon en Wilhelm te Sédan werd ongeschikt verklaard, daar de heer Van Trecht niet hooren wilde van een tableau
[16:]
zonder dames. Het voorstel om Eugénie en Augusta op den achtergrond een mondgesprek te doen houden, vond minder bijval; de zaak was nog niet lang genoeg geleden. - Men beproefde het nu met Othello. Othello's waren er genoeg; (ze behoefden zich zelfs niet eens zwart te maken); maar waar een Desdémona te vinden, die op bed wilde gaan liggen om vermoord te worden, nadat mevrouw Voerman, een autoriteit op het punt van fatsoenlijkheid, verklaard had het "een vreeselijk indécent iets" te vinden? Toen stelde de heer Van Trecht voor: het oordeel van Paris. Er waren drie mooie dames, mooi genoeg ten minste om bij avond, in wolken van tarlatan en gaas een goed effekt te maken. Maar de dames waren erg nederig; niemand wilde Venus zijn; o neen! zich zoo op den voorgrond te stellen, te poseeren als de schoonste, onmogelijk! De assistent-resident was een man van smaak. Hij keurde het volstrekt niet af, dat de drie dames zoo discreet waren, en bracht op de repetitie een Venus meê, een vijftienjarig meisje, met goudblond haar, met een blos als perle d'amour en een taille als een fée... dat er van Paris' oordeel niets kwam, spreekt van zelf, maar of het den heer Van Trecht ooit vergeven is, dat moeten we betwijfelen. Charades en actions werden beproefd maar leden schipbreuk op de botheid van enkele personen; nog restte een liefhebberscomedie. Op de meeste kleine plaatsen is het aantal Europeanen zoo gering, dat, als de acteurs bijeengebracht zijn, er geen toeschouwers overschieten, maar op IIoenka kon
[17:]
men, wanneer aan de landheeren, administrateurs en geëmployeerden uit den omtrek invitaties gezonden werden, op een publiek van een honderdtal personen rekenen. Hoeveel malen had de heer Van Trecht het niet reeds voorgesteld, hoeveel malen hadden zijn plannen reeds schipbreuk geleden op de Indische onverschilligheid. 't Was zoo'n soesah! 't was zoo lastig met dat van buiten leeren van de rollen, men wist niet, hoe die wonderlijke costumen moesten gemaakt worden! och neen, zulke dingen waren goed en wel in Holland, maar hier ! En het leek hem toch zoo alleraardigst toe! Niet de voorstelling alleen, maar de repetities; het telkens samenkomen met de liefste vrouwtjes van de plaats, de intieme toon, die daarvan het gevolg zou zijn, de kleine vrijheden, die men zich bij zoo'n gelegenheid wel mocht permitteeren... Hij had echter bij een laatste poging zooveel onaangenaams ervaren, dat hij met een duren eed zwoer "nooit in der eeuwigheid meer van die liefhebberijcomédies te willen hooren," en hij scheen dien eed ook getrouw te willen blijven - tot hij op zekeren middag een bezoek bracht aan den heer en mevrouw Van Son. Toen de heer Van Trecht van dat bezoek naar huis reed, was hij stil en in gedachten verzonken. "Wat zag Dora er goed uit van middag," begon Jenny. "En wat is het toch een allerliefst vrouwtje!" Een ontevreden gebrom was het eenig antwoord. "Een beeldig kind, ja, Louis? Zag je wel hoe trotsch hij er op was?" "Hij moest zich liever schamen. Zoo'n kwajongen van even twintig, al vrouw en kind te hebben!" "Maar lieve..."
[18:]
"Ik zeg je dat het schande is!" Mevrouw zweeg ontsteld stil. Toen ze thuis kwamen, wierp hij zich in een luierstoel, en schold op de jongens tot het etenstijd was. "lk heb een duivenpastei, Louis! Ik geloof dat zij bijzonder lekker is." Geen antwoord. 't Was onbeleefd - ja, maar was het dan ook niet hatelijk? Dat lieve, mooie schepseltje zoo met hart en ziel een ander te zien toebehooren? En die Van Son, die zijn geluk genoot alsof het zoo van zelf sprak - natuurlijk! hij was nog te jong, hij had nog te weinig gezien, om zoo'n vrouw te apprecieeren, zooals een man van leeftijd dat doen zou. De heer Van Trecht had nooit vermoed, dat mevrouw Van Son er zoo goed uit kon zien als ze tegenwoordig deed; ook had hij haar nog nooit zoo geanimeerd, zoo onbezorgd vroolijk gezien als in den laatsten tijd - - jammer toch dat een vrouw, die nieuw leven had kunnen schenken aan de Iloenkasche partijtjes, zich zoo opsloot! Jammer vooral dat ze in den laatsten tijd ook zoo weinig bij hen aan huis kwam. Het kind was nu reeds drie maanden oud; maar toch heette het, dat ze nog geen avond van huis durfde. Reeds tweemaal had ze voor een muziekpartijtje bedankt, de laatste picnics had ze niet bijgewoond en in dansen scheen ze nu al even weinig lust te hebben, als te voren, hoewel ze nu geen geldig excuus meer had. Hij dacht er niet aan bij haar de taktiek te volgen, die hij bij andere jonge vrouwen met al te veel succès had toegepast. Ze scheen zoo ernstig te denken op sommige punten en dan - - ze was doodelijk verliefd op haar man! - De duivenpastei was uitmuntend.
[19:]
Maar er mocht geen goedkeurend woordje overschieten voor de arme Jenny, die angstig de schuwe oogen opsloeg naar het knorrig gelaat tegenover haar, en zich afvroeg of zij misschien iets had gedaan, om haar heer en meester te vertoornen. Jenny was niet verwend door haar aangebeden Louis. Ze wist dus niet wat haar overkwam, toen deze den volgenden morgen begon met naar haar verkoudheid te informeeren, en eindigde met haar voor te stellen een rijtoertje te maken. Ze was overgelukkig. Niet alleen maakte bij geen aanmerking op haar haastig, maar daarom niet minder keurig ochtendtoilet; maar bij verwaardigde zich zelfs om druk met haar te praten. Er was onlangs een bal geweest, dat, zooals de bals meest op het plaatsje, mislukt moest heeten. Daarover sprekende, beklom Louis zijn stokpaardje; hij verklaarde dat hij Iloenka nooit zoo saai, zoo vervelend gekend had; dat er iets moest gedaan worden om verandering te brengen in dien ellendigen toestand. - - - "Willen we eens een partij geven?" vroeg Jenny, dadelijk bereid om in zijn geest te handelen. "Een partij? Neen!" zei haar man. En toen, alsof het hem zoo op eens inviel. "Wat zou je er van denken, Jen, als we nog eens probeerden, om een liefhebberijcomedie op te richten?" Hoe verblijd ook door het vriendelijk, bijna teeder "Jen," kon mevrouw Van Trecht haar verbazing niet ontveinzen. Een liefhebberij-comedie! Meende hij het? Maar hij had immers bij hoog en laag gezworen. - - Ze merkte echter spoedig, dat hij in dit oogenblik niet aan die eed en wilde herinnerd worden, en schikte zich,
[20:]
als naar gewoonte, onmiddellijk naar zijn nieuwen luim. Als hij den moed had het opnieuw te beginnen, als hij kans zag iets goeds tot stand te brengen - dan, dat wist hij, was zij gaarne bereid hem in alles te helpen. Maar - welk stuk moest men geven en dan - wie zouden er meedoen? Louis had nog geen drie maanden geleden gezegd, dat er geen enkel goed acteur te vinden zou zijn op geheel Iloenka. Maar Louis scheen door de frissche morgenlucht bezield met een geloof, dat bergen verzet. "Stukken zijn er genoeg. En wat de personen betreft, wel, daar heb je bijvoorbeeld mevrouw Reenen, die zal zeker een goede actrice zijn." "Ja - - dat zou gaan! Maar verder ?" "Nu, dan mevrouw Voerman! Ofschoon, als het kon, zou ik er de Voermans liever buiten laten. Hij is zoo ondragelijk vervelend, en zij ." "Maar, beste, laten we niet beginnen met onaangenaamheden te maken." "Nu, in 's hemelsnaam dan! Dan hebben we nog Stricke... uitmuntend geschikt voor premier amoureux." "Je vergeet de Van Sons," merkt mevrouw, argeloos als een duif, op. "Drommels ja!" roept mijnheer, "daar zeg je zoo iets; Van Son zal wel goed spelen! Hij heeft een uitmuntend uiterlijk voor het tooneel, dat sprekend gezicht, die flinke oogen." "En Dora dan! Ze kan best de jongemeisjesrol vervullen." "Zou je denken?" vroeg de heer Van Trecht, alsof hij dat beweren van zijn vrouw niet zoo gemakkelijk kon toestemmen.
[21:]
"Welzeker Louis. Men zou nooit gelooven, dat ze vrouwen moeder is, als men haar daar zoo ziet zitten, met die zedig neergeslagen oogen. - - -" "Enfin, jullie ziet die dingen altijd beter in dan wij; misschien heb je gelijk..." Jenny is in de wolken. "Maar misschien zal Van Son het niet goedvinden. Hij zal er veel tegen hebben om zoo dikwijls uit te gaan en dan - - ik verbeeld me altijd dat hij wat jaloersch is." "Jaloersch? Van Son? Gekheid hoor! En wat uw goedvinden betreft, ik vraag je waarvoor zou een ambtenaar zijn ondergeschikten hebben, als het niet was, om bij zulke gelegenheden op hen te kunnen rekenen? Neen, dat is van minder zorg. Ik zal straks als hij op het kantoor komt, dadelijk met hem spreken." Maar toen Van Son op het kantoor kwam, was er sprake van geheel andere zaken, dan van liefhebberijcomedies. Emile had klachten. Er was een vrij groot stuk sawahgrond door het gouvernement gekocht, den wedono waren de gelden ter hand gesteld, met order de Javanen aan wie de sawah had toebehoord, uit te betalen; en nu bleek het, dat slechts een gedeelte van de hun toekomende som door de vroegere eigenaars was ontvangen. Toen zijn controleur had uitgesproken, keek de assistent-resident zeer knorrig. "Praatjes," zei bij. "Dat beweren ze altijd. Ik ken dien wedono sints jaren." "Maar als ik u nu zeg, dat ik de bewijzen in handen heb." "Dan - - Ja maar, je bent nog niet op de hoogte van die dingen, Van Son. Geloof me, je moet zulke kleinigheden niet zoo hoog opnemen. - - -"
[22:]
"Noemt u dat een kleinigheid?" vroeg Emile heftig. "Betrekkelijk, betrekkelijk! Enfin, ik zal den wedono bij mij laten komen en de zaak onderzoeken. Nog iets anders!" "Ja, wilt u die stukken even teekenen?" De heer Van Trecht teekende, en hij zag intusschen zeer goed aan het bewolkte gelaat van zijn controleur, dat nu het oogenblik zeer slecht gekozen zou zijn, om met zijn voorstel voor den dag te komen. "Die jongen wordt lastig," mompelde hij, alleen gebleven, "schrikkelijk lastig met zijn opgeschroefde ideeën omtrent bescherming van den minderen man." En dan, na een poos, in gedachten verzonken, de bladeren van een klimopplant te hebben afgetrokken, "die zaak moet getoetoept worden. Ik weet niet of Van Son gelijk heeft, maar ik wil in geen geval het dien wedono lastig maken. Misschien kan ik er morgen even langs rijden en hem spreken. Als ik Sarinah ontmoeten kon en haar zeggen, dat haar man iets misdaan heeft - - wacht eens dat is een goed idée!" - -
inhoud | vorige pagina | volgende pagina