doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[23:]

XXVII

Als aan den avond van dienzelfden dag enkele Iloenkasche heeren met hunne dames den aloon aloon rondwandelen, zooals het heet, om te genieten van den heerlijken maneschijn, maar eigenlijk om te nonton, ontdekken ze, dat er wat te doen is bij den assistent-resident.
In die ontdekking is iets hatelijks voor lloenkasche harten. Dat ze er niet bijgevraagd zijn, enfin dat is tot daaraan toe; maar dat ze er niets van geweten hebben, dat ze er zoo heelemaal buiten gelaten zijn, dat eischt wraak. -
Spoedig vindt er een kleine samenscholing plaats op korten afstand van het gebouw, welks buitengewoon helder verlichte voorgalerij tusschen het groen van den tuin gezien kan worden. De nieuwsgierigheid behoeft op het punt van partijen nooit lang geprikkeld te worden in Indië. Men kan van den grooten weg zien wie er zijn, wat ze aanhebben, hoe ze geplaatst zijn en, als het een bal is, weet het publiek buiten even goed of mijnheer A druk was met mevrouw B, en of juffrouw C veel gedanst heeft, als de dames en heeren in de zaal.
"Wat zou het in 's hemelsnaam beduiden?" vroegen

[24:]

de nontonners elkander af. Een muziekavond kon het niet wezen, want de talenten ontbraken; een speelpartij evenmin, er stonden geen tafeltjes klaar; een danspartij nog minder!
Even onbekend met de reden van hun bijeenkomst als de toeschouwers, waren de gasten. De koffie werd gepresenteerd, Jenny is doodelijk ontsteld, want een blik vol verontwaardiging van haar echtgenoot - heeft haar gezegd, dat de melk niet zoo kokend heet is binnengebracht als hij dit eischt. Tegelijk met de anisette komt er een plotselinge stilte en ieder verheugt zich: het geheim zal worden opgelost.
De assistent-resident gaat spreken. Onder de middelen, die Jenny zuchtend erkende, dat Louis ten dienste stonden, om harten te veroveren, was zeker niet het minste, een lieve, overredende stem, en onder de eigenschappen, die hij oordeelt dat hem geschikt maken om boven anderen te worden onderscheiden om spoedig promotie te maken of ten minste met het vurig begeerde lintje begiftigd te worden, is zijn welbespraaktheid.
Hij hield een kleine speech, om de redenen van deze bijeenkomst te ontvouwen, noodigde de aanwezige heeren en dames uit om zijn plannetje te ondersteunen; sprak over talenten, over positie, over invloed en onmisbaarheid met zooveel tact, dat, toen de assistent-resident geeindigd had, ieder voor zich de overtuiging bezat, dat hij onmogelijk gemist worden en dus ook onmogelijk weigeren kon.
"O; wat een heerlijk plannetje," roept mevrouw Reenen, die zonder haar echtgenoot verschenen is in een geel japonnetje met roode strikken, dat haar prachtig staat. "Ik krijg immers ook een rol, mijnheer Van Trecht?"

[25:]

De assistent-resident lacht haar veelbelovend toe, en de weduwe neemt hieruit oorzaak om op zuurzoeten toon te spreken: "Mijn medewerking zal misschien niet vereischt worden, maar - mocht ik in iets van dienst kunnen zijn dan wil ik gaarne mijn zwakke krachten ten beste geven."
De heer Van Trecht buigt deftig voor de douairière en gaat dan vroolijk voort, terwijl hij zich tot de beide controleurs wendt die uit hun distrikt zijn overgekomen.
"Op de welwillende medewerking van u mijnheer Bruinis en op de uwe Stricke, heb ik gerekend."
De heer Bruinis buigt diep en nederig alsof hij een order ontvangen had; Rudolf Stricke roept uit, dat hij het alleraardigst vindt en wel dadelijk zou willen beginnen, en ziet bij dien uitroep naar mevrouw Reenen, die het mooie smousje van haar gastvrouw streelt en intusschen van onder de lange zijden wimpers den blik van haar bewonderaar beantwoordt.
't Blijkt dat Emile niet zeer met het plan is ingenomen.
"'t Is maar beter dat we niet meedoen; vin je wel?" vraagt hij voor Dora alleen verstaanbaar.
"Ik heb er wel lust in," antwoordt zij even zacht.
"Maar denk aan Emy. Durf je haar zooveel alleen laten? En zal het je niet te veel opwinden?..."
"Op u heb ik gerekend voor de jongemeisjesrollen," zegt de heer Van Trecht op zijn innemendsten toon tot Dora.
"Ik vrees," begint Dora aarzelend, "dat ik u zal moeten teleurstellen. Ons kindje eischt zooveel zorg..."
"Maar u hebt immers een uitmuntende baboe."
"O ja, dat wel, maar comediespelen is zoo animeerend en 't is misschien beter, dat ik..."

[26:]

"Neen, neen Dora, dat mag niet. We kunnen u onmogelijk missen," zegt Jenny nu, gedwongen door een blik van haar man.
"Nu ik zal maar aan de dames overlaten u tot betere gedachten te brengen. Wat uw man betreft, die krijgt toch permissie "
"O ja," antwoordt Dora lachend, "hij mag meedoen!"
"Ik moet u verzoeken op mij niet te rekenen," zegt Emile beslist. "Ik heb niet het minste talent en, om u de waarheid te zeggen, ook weinig pleizier in comediespelen."
Die woorden van Emile zoo onverwacht uitgesproken, brengen een niet geringe ontsteltenis onder de aanwezigen. Wat? Een controleur weigert het plan van zijn assistent-resident te helpen uitvoeren? 't Is ongehoord, ongeloofelijk!
De heer Bruinis, die den geheel en avond met glazen rijnwijn, gebakjes en eau de Cologne heeft rond geloopen, alsof er niet genoeg bedienden waren, spert den mond wijd open en grijnslacht dan: "die meneer Van Son zal het niet ver brengen in Indië." Stricke verlaat een oogenblik mevrouw Reenen, loopt onder den schijn van haar waaier te zoeken, achter Emile om en bijt hem in het oor: "Wees niet dwaas, Van Son!"
Op het voorhoofd van den assistent-resident zwelt een ader, die Emile daar al eens meer heeft te voorschijn geroepen, maar dan in dienstzaken.
"Van wien ik tegenwerking verwacht had, het laatst van u," zegt hij op ijskouden toon, en wendt zich dan tot den heer en mevrouw Voerman, die zich reeds beleedigd beginnen te gevoelen, omdat hun opinie nog niet gevraagd werd.

[27:]

Mevrouw Voerman wil graag meêdoen, en mijnheer hoopt, dat de weinige kennis, die hij heeft van de dichters en schrijvers uit deze en vorige eeuwen hem in staat zal stellen de artisten voor te lichten bij de keuze van het stuk.
Dit is nu niet precies de bedoeling van den assistent-resident. "Vorige eeuwen zullen we er, geloof ik, maar buiten laten," meent hij te moeten opmerken.
"Neen, zeg dat niet, mijnheer Van Trecht, zeg dat niet! U weet niet wat u verwerpt! Langendijk, Kotzebue."
"Kotzebue is, geloof ik, wat rrraarrs," brengt mevrouw Voerman bescheiden in het midden.
Mevrouw Reenen heeft in de afwezigheid van haar man ook de Duitsche klassieken eens ingezien en wil nu gaarne daarmede wat eer inleggen. "Kunnen we niet een stuk van Schiller geven," vraagt ze, "of van Lessing; die zijn zoo prachtig."
"De Maagd van Orleans bijvoorbeeld," lacht Stricke.
"Heeft volstrekt geen geschiedkundige waarde," zegt de hoofdonderwijzer op een toon, die het, voor hem zoo vreeselijk feit, dat hij schoolmeester is, in aller herinnering brengt.
"Neen," gaat Stricke voort, alsof de heer Voerman niet had gesproken. "Ik geloof dat we beter doen met wat laag bij den grond te blijven. Een aardig, fransch stukje, goed vertaald!"
"Waarom zouden we juist fransch kiezen?"' vraagt de heer Voerman nijdig. "U zult het toch zeker niet met zekere menschen eens zijn, dat Nederland geen schrijvers of dichters meer oplevert."
"Weet iemand een aardig hollandsch stukje?" zegt de heer Stricke, terwijl hij de strijdlustige vragen van den hoofdonderwijzer onbeantwoord laat.

[28:]

Er werden verscheidene genoemd, goede en minder goede, enkelen ook, die ontegenzeggelijk te mooi waren om door een Indisch liefhebberijtooneel te worden opgevoerd; maar telkens klonk het van den stoel, waarop de miskende poëet zich in een schilderachtige houding had neergevleid op beslissenden toon: "Een vod! Een prul! Een niets beduidend ding!"
"Maar, mijnheer Voerman," zei de assistent-resident ongeduldig. "Op die manier komen we niet verder. Weet u dan iets beters dan al die stukken, die u daar zoo onvoorwaardelijk veroordeelt?"
"Ja, mijnheer Van Trecht. En wat meer zegt, ik verzoek uwe toestemming om het stuk dat ik bedoel op de volgende vergadering te mogen voorlezen. Een vriend van me heeft het in der tijd geschreven voor het hollandsch tooneel, maar, daar het eenige letterkundige waarde heeft, is het natuurlijk niet opgevoerd."
"Nu, dat is goed," zegt de heer Van Trecht, die daareven een blik op de pendule wierp, en zag dat het bij twaalven was, "we zullen dan tot de volgende vergadering wachten met de verdere bespreking van de zaak. Wat denken de heeren en dames van aanstaanden Zondag, dat is overmorgen. 't Is wel wat kort op elkaar, maar als men wil, dat zulke plannen gelukken, dan moet men, vooral in het begin, de geestdrift geen tijd laten om te bekoelen."
Men keurde alles goed.
"Ik hoop dan Zondagavond de heeren en dames weer hier te zien. En nu! Een glas champagne op het succès van onze comedie "
Stricke zet zich op een wenk van zijn gastvrouw voor de piano en speelt een feestmarsch, de kurken knallen,

[29:]

de glazen worden aangestooten, de opgewekte stemming, die den geheelen avond geheerscht heeft, wordt er vooral niet minder op, er is een druk gesprek, nu hier, dan daar zelfs uitbarstingen van gelach.
De assistent-resident had een plaatsje gevonden naast mevrouw Van Son. Dat de heer Van Trecht tact had met dames om te gaan; dat de dames zeer gesteld waren op zijn gezelschap, dit alles weet Emile; maar dat Dora, zijn Dora, meer dan een half uur achtereen met dien man zou praten, dat ze zich door hem naar het rijtuig zou laten brengen en afscheid nemen met zóó'n knikje, - neen dat had hij nooit kunnen gelooven!
"Beste man," zei Dora, zoodra ze op den grooten weg waren, "je moet er niet boos om zijn, dat ik het zoo ronduit zeg; maar hoe kon je nu zoo weinig politiek handelen?"
"Dora!" riep Emile, "één ding! Ik kan alles verdragen, maar als jij me afvalt..."
Ze ontstelde van zijn bleek gelaat, zijn fonkelende oogen. "Wat bedoel je? Ik je afvallen. O, Emile, alsof dat mogelijk was!" en de jongen achterop den wagen dacht er het zijne van, toen toewan (mijnheer) met een van die hartstochtelijke ontboezemingen, die voor den Javaan steeds een raadsel zullen blijven, Dora in zijn armen sloot.
"Dat wist ik ook wel, engel, dat wist ik wel! Maar waarom heb je ook zoo lang met dien akeligen vent zitten praten?"
Dora barstte uit in haar vroolijksten lach. "O, Emile, dat is nu het grappigste, wat ik ooit gehoord heb. Jaloersch? En dat op papa Van Trecht! Laat het in 's hemelsnaam niet merken. Wat zou hij er meê in zijn schik zijn, de ijdeltuit!"

[30:]

De jonge echtgenoot gevoelde zich heel wat verlicht, maar toen ze, thuis gekomen, en van kleeding verwisseld waren, toen het bleek dat Emy nog geen behoefte had aan mama, kwam hij toch op het onderwerp terug.
"'t Is zoo goddelijk mooi buiten, Dora. Toe, sla iets warms om en laten we nog wat in den maneschijn gaan zitten; dan kun je me meteen vertellen, waarover je het zoo druk hebt gehad met Van Trecht."
Nu is het een van de vele voorrechten van het nooit volprezen Indisch klimaat, dat men na een vroolijk bal of opgewonden partij nog zou gezellig kan zitten napraten, in een zachte atmosfeer, verlicht door den kalmen maneschijn, of de vriendelijke sterren. Het jonge vrouwtje dat niets liever wenschte, dan de zaak eens rustig te bespreken, had zich dan ook gauw naast Emile in een luierstoel gevleid; maar ze wist reeds bij ervaring, dat er oogenblikken waren, waarin ze met haar echtgenoot zeer voorzichtig moest omgaan, en nam hare maatregelen. Ze drukte hem een langen kus op de lippen, fluisterde van Emy, die daar zoo engelachtig lag met haar lieve, kleine vuistjes op het dek, en nam zijn hand in de haren, vóór ze op zachten toon begon: "Je moet weten, Emile,... ik geloof dat wij vanavond een groote onhandigheid begaan hebben." Emile vroeg verontwaardigd wat ze bedoelde.
"Ja, zie je, beste man, in Holland zou je dat niet overkomen, maar hier zijn wij zoo onbekend met de gewoonten en gebruiken. Als ik het goed begrepen heb, dan was jij, controleur, verplicht om comedie te spelen, als mijnheer Van Trecht, je assistent-resident, dat wenscht."
"Maar Dora, dat is onzinnig!"
"Ja lieve, dat is het zeker! Maar je moet denken we

[31:]

zijn in Indië, en we hebben immers al dikwerf opgemerkt, dat hier de hoogeren in rang, hun minderen beschouwen als een soort afhangelingen, die maar moeten gereed staan, om hun pleizier te doen."
"Ja, dat is zoo. Maar hoe ben je op dat idée gekomen?"
"Dat zal ik je zeggen. Nauwelijks had ik verklaard, dat ik liever niet meê zou doen, toen mevrouw Cornelissen met haar valschen lach tot me zei: "Wel, wel, die vind ik alleraardigst! Dat had ik om de waarheid te zeggen niet achter u gezocht, dat u den assistent-resident zoo aardig beet zoudt nemen; ik verzeker u, hij is dat niet gewoon van zijn controleursvrouwen!"
Mevrouw Voerman, die een oogenblik daarna quasi naar den welstand van Emy informeerde, fluisterde op eens met een veelbetekeenend gezicht: "U durft, mevrouw!"
"Maar, mijn God! zijn die menschen gek?" vroeg Emile, terwijl hij ongeduldig opsprong uit zijn stoel.
"Neen, blijf nu zitten, lieve; je zult nog heel wat anders hooren! Toen je een oogenblik daarna zoo gedécideerd zei, dat je niet meê woudt doen, zag ik dadelijk dat mevrouw Van Trecht vreeselijk ontsteld was. En jawel, al heel gauw kwam ze bij me zitten, erg zenuwachtig. Ze vroeg of je iets tegen haar man had; ze zei dat het nooit goed zou afloopen, dat er een eind zou komen aan onze vriendschap, als je Van Trecht zoo tegen je in het harnas jaagde, en nog heel veel meer."
"Maar, Dora... begrijp jij er iets van?"
"O, je zult nog meer hooren. Daarop kwam, zooals je gezien zult hebben, Stricke naar me toe. Hij was heel discreet en hartelijk dat moet ik zeggen. Hij zei dat hij, als oude academiekennis, eenig recht meende te hebben je een goeden raad te geven..."

[32:]

"En die raad was..."
"Vooral zoo spoedig mogelijk je weigering in te trekken."
"Dat kan hij begrijpen!"
"Toen kwam mijnheer Van Trecht bij me zitten. Eerst was hij stijf, beleedigd, geloof ik, en sprak in het geheel niet van de zaak; maar ik begon er zelf over en vroeg, of wij waarlijk verplicht waren, om deel te nemen aan iets waarin we niet veel lust hadden. Toen hadt je hem moeten hooren! Neen, we waren het niet verplicht; maar wat zou het zijn zonder ons? Jij zoudt zeker een goed acteur zijn en ik... enfin, je weet hoe complimenteus hij altijd is."
"En wat heb je geantwoord?"
"Wel, ik heb hem zoo half en half beloofd, dat we er ons niet geheel aan zouden onttrekken, en hij heeft me dringend verzocht te beproeven, of ik je niet tot andere gedachten kon brengen."
"Nooit! Nooit zeg ik je! Al is het dan honderd maal het Indisch gebruik, ik zal er me niet aan storen! De assistent-resident kan me bevelen in zijn kantoor; niet in zijn salon."
"Ja, beste, het is een hatelijke dwang, maar - als nu iedereen zich aan dien dwang onderwerpt, waarom zouden wij, die daarenboven verplichting hebben aan de Van Trecht's..."
"Neen, Dora, neen zeg ik!"
De heer en mevrouw Van Son waren nu anderhalf jaar getrouwd, en mevrouw Van Son is zoo langzamerhand tot de ontdekking gekomen; dat het "Neen" van een man die veel van zijn vrouw houdt, niet zoo heel onveranderlijk is; maar ze weet ook reeds, dat de vrouw

[33:]

het juiste tijdstip moet afwachten, om het in "Ja" te veranderen en dus zegt ze niet anders dan: "Nu is Emy toch wakker, man; ik geloof zeker dat ik haar hoor schreeuwen. Tot straks, beste!"
't Is enkele dagen later, Zondagavond.
Wie is er, die nog zou durven beweren, dat het stil en eentonig is op Iloenka, wie, die zeggen durft, dat men op dat plaatsje geen belang stelt in groote gebeurtenissen? Het gerucht van de liefhebberijcomedie heeft zich verspreid (men begrijpt niet hoe het mogelijk is, daar men toch zoo vast beloofd had te zullen zwijgen en natuurlijk niemand zijn belofte schond), en wie heden avond ging "nonton" zou meer dan één voorgalerij helder verlicht, en in verscheidene huizen partijtjes vinden, die met de kaarten in de hand, voorovergebogen op de speeltafel zaten te praten.
De societeit is ongewoon druk bezocht. Men vindt er allereerst aan hun hombretafel, den oudsten militair van de plaats, een kapitein en een majoor de beide laatsten (natuurlijk zeer onrechtvaardig) gepensioneerd met veel dank voor de diensten den lande bewezen!
Behalve de steunpilaren der societeit, een aantal jonge officieren, is er een tafeltje met mannen, die tot de "woeste gronden" in betrekking staan. Twee, die een prachtig stuk van 500 bouws in het Tengersche hebben aangevraagd; twee, die er een van 700 bouws zullen aanvragen; drie wie er juist een geweigerd is, en één, wien een stuk is toegewezen en die nu druk praat over de koffie, die hij oogsten gaat - het planten schijnt hem minder bezig te houden.
Dan is er een groepje vreemdelingen. Een chef van een opname, een inspecteur, en een mijnheer, dien men in

[34:]

elke Indische societeit vindt, die "een baantje zoekt."
Maar tegen twaalf uur komen de militairen, nog versterkt door den dokter, de ontginners, de burgers, allen te samen aan de groote tafel, die vooral op Iloenka met zoo veel recht haar leelijken naam draagt; de vreemdelingen verdwijnen, alsof ze gevoelen, dat er iets ongewoons gaande is, en nauwelijks is men onder elkaar, of de lang weerhouden stroom breekt los.
Weet men het van de comedie? Men weet het. Is het geen schande? Roept het niet om wraak? Als mijnheer Van Trecht comedie wou spelen, waarom moesten daarvoor dan juist de lui van het civiel bestuur worden uitgekozen?"
"Mevrouw Reenen was ook gevraagd om mee te doen," zei een van de ontginners.
"Wat beteekende dat, het was immers bekend dat Reenen niet uit kon gaan met zijn ziek been. De assistent wist wel wat hij deed! Mooie, jonge vrouwen in zijn huis halen, vooral als hun mannen niet konden meêkomen! Ja, dat was zijn oude taktiek! De spreker kon er over oordeelen; hij, de oudste, militair van de plaats, al werd hij niet als zoo danig geëerd. -
Neen, het was weer een nieuwe hatelijkheid! Waarom moesten de officieren weer genegeerd worden? Waarom verkoos hij dien pedanten schoolmeester boven zooveel beschaafde jongelui?
Die vraag wist een der grondbezitters in spe te beantwoorden. Voerman was een doodsvijand van Majoor van Welkendonk, omdat die zijn kinderen niet naar school zond.
Oh, zoo! Ja, dat was verklaring genoeg! Dus was het een dubbele beleediging!

[35:]

"Het beste zal zijn," begon,nu de gepensioneerde luitenant, die om zijn huiselijke omstandigheden nooit geinviteerd werd bij den assistent-resident, "dat iedereen bedankt bij de voorstelling."
Maar dit denkbeeld vond niet de toejuiching, die men met eenig recht verwachten kon. 't Was wel hatelijk, verfoeielijk, ondragelijk, van dien Van Trecht, maar - de partijen daar aan huis waren altijd dol prettig, nergens werd zulke wijn geschonken, nergens kreeg men zoo'n fijn souper - en dan een comedievoorstelling - neen, daar kon men maar niet zoo op eens afstand van doen!
De aarzelende stilte, de ontwijkingen, die op het gezegde van den luitenant volgden, namen veel weg van de prettige, eensgezinde stemming die, tot dusver geheerscht had, en toen de grogjes leeggedronken waren, stond de een na den ander op.
Geheel anders ging het op het speelpartijtje, heden avond verzameld ten huize van de zoutverkoop-pakhuismeesteresse.
We vinden daar mevrouw Nausuali, sints het huwelijk van haar dochter, enkele malen toegelaten in den kring van dames, die moeilijk conversatie kunnen houden met de hooger geplaatsten van Iloenka, maar toch ook weer niet willen gerekend worden tot de "bruine broeders."
De vrouw, van den hulponderwijzer Bak is er ook, maar ze is zeer stil, voor goed tot zwijgen gebracht door een paar snauwen van mevrouw Driel, de gade van den tweeden onderwijzer, die, hoewel diep gegriefd, door den toon, welke mevrouw Voerman tegen haar aanneemt, zich reeds oefent in het aannemen van dienzelfden toon

[36:]

tegen "haar mindere," zooals ze de arme mevrouw Bak noemt.
Verder is er een kort, dik vrouwtje, die eigenlijk met minachting neerziet op de haar omringende dames, daar haar man een zuivere "Europeaan" is en nog daarenboven gestudeerd heeft in de rechten. Die zuivere Europeaan was gesjeesd na zijn tweede examen en nu de grande utilité van Iloenka. Hij hield een commensalenhuis en ook een toko; hij verhuurde dos à dos en slachtte zondags een kalf voor de burgers; hij gaf rechtskundigen raad aan chineezen en inlanders; - hij handelde in paarden en zijne vrouw verkocht melk; wat de verhouding tusschen haar en mevrouw Nausuali eenigszins gespannen maakte.
Ze spreken allen met kwalijk verborgen haat over de "hoogen" in het algemeen, en den assistent-resident in het bijzonder, want, hoe vriendelijk hij ook wezen mocht voor de echtgenooten en vaders van mooie nonnaatjes, er zijn er altijd genoeg over, die zich beleedigd gevoelen door zijn hoogen toon of eigendunkelijke handelwijze.
De vrouw van den tokohouder weet te vertellen van een perkara in de kampong, die het hoofd van het gewestelijk bestuur in een weinig deftig daglicht stelt; als Jenny eens had kunnen luisteren, zou ze niet weinig
verbaasd hebben gestaan haar Louis telkens te hooren bespreken als: "Die oude snoeper!" "zoo'n pierewaaier,"
en wat dies meer zij.
De vrouw van den zoutverkooppakhuismeester, glinsterend in een prachtige zwart satijnen japon en behangen met groote juweelen, heeft het niet zoozeer voorzien op den assistent-resident - die weet te geven en te nemen - dan op dien kwâjongen van een controleur.

[37:]

Nu, ze had wel reden; want manlief, die nu reeds jarenlang ongestoord juweelen schudde uit de zoutzakken was op eens opgeschrikt uit zijn rust, door dien mijnheer Van Son, die maar sprak over valsch gewicht en aanklagen, en onmiddellijk ontslag, alsof het zoo niets was.
De comedie werd ook hier besproken, maar met nog meer vuur dan in de societeit.
"'t Zal me verwonderen wat er achter steekt," zegt de vrouw van den ex-student in de rechten.
"Achter steken!" roept njonja Nausualie, "áchter steken! Ik zou niet weten wat!" En daar zij zich, sints het huwelijk van Ida, airs begint te geven, alsof ze heel intiem was met al de "hoogen" zegt ze bepaald:
"Neen, dat weet ik zeker, er steekt niets achter."
Maar haar vriendin geeft het niet op.
"Hoor eens, ik wil graag gelooven dat je er alles van weet. Maar - leer mij meneer Van Trecht niet kennen! Als die zoo iets begint, dan weet hij wel waarom hij het doet."
Wat er van zij, de dames stellen zooveel belang in het nieuwe plan van den assistent-resident, dat ze besluiten om nog eens even den aloon-aloon om te loopen, en te nonton.
Ze zien niet veel - In het midden van een kring door de heeren en dames gevormd, staat de heer Voerman voor te lezen uit een lijvig manuscript.
't Was het stuk door Voerman's vriend geschreven, getiteld: "De weduwnaar of een uur in den nacht." Een drama in zeven bedrijven door Luctor.
"Vijf te veel," heeft de assistent-resident gemompeld.
"Twee," heeft de dichter geantwoord op vasten toon.
"De ouden hadden altijd vijf bedrijven."

[38:]

De heer Van Trecht heeft gezwegen, en de letterkundige begon. Hij is niet vrij van zenuwachtigheid en kucht telkens, welk kuchje dan wordt beantwoord door zijn ega; hij heeft gezegd dat er allergrappigste tooneelen in het stuk voorkwamen en is nu juist bezig er een voor te dragen.

EERSTE BEDRIJF.
Zesde tafereel.
Een lakei.
't Is laat, 't is laat.
De ure slaat,
Waarop een elk ten bedde gaat! - - -
Alleen ik waak,
Ik ken geen vaak
Voor men mijn boeien slaak!
(Lakei blijft in gepeins verzonken.) (Baker treedt binnen.)
Ik, arme slaaf,
Hoe meer ik draaf,
Hoe eer men mij begraaf.
En ik bemin!
Mijn hartsvriendin . -
Is baker in dit huisgezin. -
Zij doet haar plicht,
Zij kweekt een wicht,
Dat nog in roode luiers ligt. - - -

De heer Voerman kucht, het kuchje vindt zijn echo, en dan ziet hij onder den schijn van zijn glas wijn te ledigen den rij rond. Het effekt van de grappige scène schijnt niet het gewenschte.
"Ga toch voort, ga toch voort," roept Stricke, "wij verlangen zoo dat het aardige komt!"
De dichter werpt den controleur een minachtenden blik toe. "Hebt u niet begrepen?" - begint hij. -

[39:]

Maar Pierette, die weet, dat dit de groote geestigheid is geweest, valt hem haastig in de rede:
"Sla dat tooneel tusschen de dienstboden maar over, Johan, dat is zoo min! Begin liever met het tweede bedrijf, dat is aandoenlijker!"
Johan vindt het wel jammer, dat er iets verloren zal gaan van het kunstgewrocht, maar besluit toch eindelijk den raad van zijn vrouw te volgen. -
Hij begint dus op den graftoon die bij een aandoenlijke scène past:

TWEEDE BEDRIJF. TIENDE TOONEEL.
(Augustin de Clermont, weduwnaar. Adelaide de Rococovaux, weduwe.)
AUGUSTIN.
Vergeef, mevrouw, zoo ik het durf te wagen
Op dit moment u om uw hand te vragen.
ADELAIDÈ.
Wat doet het oogenblik? - - - Het is nu kwart voor elven, Straks stijg ik opwaarts naar mijn slaapgewelven, En u verbiedt de eer mij derwaarts te geleiden. - - -
AUGUSTIN.
Hoewel ik in 't verlof mij hartlijk zou verblijden.
ADELAIDE.
Mijnheer, gij hoont de vrouw, die gij zoo teer bemint?
AUGUSTIN. (hartstochtelijk.)
Vergeef, mevrouw Rococovaux, de liefde heeft m'ontzind.
O zie het aan, O schoone, hoe ik hier neer ga knielen;
Bedenk, dat een weigering me onmiddllijk zou ontzielen.
ADELAIDE. (plechtig)
Mijnheer, ik draag het somber weduwkleed,
En schoon nog jong, schoon nauwlijks dertig jaren. - - -
AUGUSTIN:
Mevrouw, op dat punt kunnen we elkaar veel last bosparen,
'k Zag uw geboorteakt! zoodat 'k uw leeftijd weet. - - -
[40:] ADELAlDE.
O God! Wat hoor ik? Ha! Welk vreeselijk bericht. - - -
(Valt in zwijm.)
AUGUSTIN.
Mevrouw, gij hebt uw knieschijf, hoop ik, niet ontwricht?
ADELAIDE. (met waardigheid)
Neen, Augustin, verwijder u! Nooit zal 'k u toebehooren,
Sints 'k uit uw mond dit laag verwijt moest hooren.
AUGUSTIN. .
Maar, veertig is niet oud. - - -
ADELAlDE.
- - -- Zwijg; ik behoor aan het graf!
(ter zijde) O, dat het noodlot mij geen beet'ren minnaar gaf.
(af.)
ELFDE TOONEEL.
AUGUSTIN. (alleen.)
Ha! zij gedenkt Rococovaux,
En ik - vergat u, Pieteko,
Hoe kon ik zoo wreedaardig zijn,
En lijden nu reeds minnepijn?!
Ja, wormen, Ja.
Nog knaagt gij aan mijn ga,
Terwijl ik reeds uit minnen ga - - -
Ja, hier met blauwe schenen sta! - - -

Tot dusver had de ernst dien de gastheer wist te bewaren ook de anderen in bedwang gehouden, maar toen deze nu haastig naar zijn glas greep, een teug nam en zich verslikte in een laatste, wanhopige poging om zijn lachlust te bedwingen, barstten al de aanwezigen los.
"Vindt u het om te lachen?" vroeg mevrouw Voerman verbaasd.
Een nieuwe uitbarsting, nog heftiger, nog langduriger dan de vorige.
"Er is veel grappigs in het stuk," zei de dichter,

[41:]

"enkele tooneelen ten minste, maar daar dit juist een der meest tragische passages is, begrijp ik niet…"
"Tragisch!" roept Stricke. "Mijnheer, ik verzeker u, dat het allergrappigst is, onbetaalbaar aardig!"
De heer Voerman staart ontsteld om zich heen, en zegt dan: "In zoo verre hebt u gelijk, mijnheer Stricke, qu'il n'y a qu'un pas du sublime au ridicule!"
De assistent-resident is van zijn hoestbui bekomen. Terwijl de tranen hem nog over de wangen loopen, begint hij: "Om u de waarheid te zeggen, mijnheer Voerman, geloof ik dat dit stuk, niettegenstaande het groote verdiensten heeft, minder geschikt zo u zijn voor ons doel. De rol van den weduwnaar bij voorbeeld, is heel wat moeielijk voor ongeoefende acteurs." -
"O, als dat het eenige bezwaar is, met die rol wil ik mij gaarne belasten."
"O zoo? Wel vriendelijk! Maar - om op het stuk terug te komen, er is weinig handeling in."
"U zult toch niet willen opvoeren, wat men, onder ons auteurs een draak noemt."
"Neen, dat nu niet! Ofschoon,... Enfin, we zullen het oordeel van de dames en heeren vernemen:
Wat denk jij er van, Jenny?"
Mevrouw Van Trecht vindt het niet bizonder; Dora verklaart, dat ze niet recht begrijpt, of de dichter bedoeld heeft een persiflage of een wezenlijk drama; mevrouw Cornelissen betuigt, dat, a l s haar oordeel gevraagd wordt, ze, ofschoon weduwe en geheel alleen staande in de wereld, zeggen wil wat ze denkt, en wat ze denkt is: "te aandoenlijk!"
Mevrouw Reenen, die door den heer Stricke zoo aan het lachen is gemaakt dat ze haast niet spreken kan,

[42:]

brengt er toch eindelijk uit: "onzin, vreeselijke onzin"; waarop Van Son verklaart, dat hij het geheel met de vorige spreekster eens is.
De bleeke ambtenaar ziet zijn chef vreesachtig aan, en vindt dan moed om te verklaren, dat hij wel eens een mooier stuk gehoord heeft, maar, dat hij, als mijnheer Van Trecht het mocht goedkeuren, toch gaarne bereid zou zijn - - -"
"En u, mijnheer Stricke?"
Stricke, die nog steeds zit te lachen met mevrouw Reenen, doet alle moeite om zijn gezicht in een ernstige plooi te brengen, en roept dan uit: "Ik? Wel, meneer Voerrnan, ik hoop niet, dat die vriend van u, een heel intieme vriend is, want ik durf u met zekerheid voorspellen, dat de man binnen kort dienst zal doen, als een van de gekken, die men zoekt voor het gesticht te Buitenzorg."
"En wat is uw opinie, mijnheer Van Trecht?" vraagt nu Voerman, bevend en doodsbleek.
"Stricke kon wel gelijk hebben; heel pluis is het zeker niet bij den schrijver."
Er klinkt een verontwaardigde gil. "Johan, ze schelden je voor gek! Johan, kom meê!"
Het manuscript wordt bijeengepakt. Mijnheer grijpt zijn hoed, Mevrouw haar shawl, en vóór men nog bekomen is van den schrik, zijn beiden verdwenen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina