doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[148:]

XXXIX.

"Ja, meproutjelief, ik ken de mannen! Als je er zelf drie hebt gehad - - - - allà! Ik zeg tegen Broks: Wat doet die assistent altijd zoo dicht bij Dora? Dat is niet pluis! Pas op kind! Je ben mooi, jij ben lief, de assistent is een vuilpoes! Emile moet oppàs!"
Zoo, njonja dokter!
Dora hoorde haar aan met pijnlijken blos en hield vol dat er niets van waar was, dat mevrouw het zich verbeeld moest hebben! Maar al wilde ze njonja dokter niet in haar vertrouwen nemen, toen ze een paar uren later mevrouw Van Welkendonck bij zich zag, kreeg ze een onweerstaanbaar verlangen om haar hart uit te storten in die edele ziel, die de hare zoo goed verstond.
Hoewel mevrouw Van Welkendonck zich zeer zelden in de Iloenkasche gezelschappen vertoonde, hoorde ze reeds herhaaldelijk spreken over de nieuwe verliefdheid van den assistent-resident. Met geen enkel woord echter had ze daarover gerept tegen Dora, allereerst omdat ze in haar eigen huis genoeg te doen vond om zich niet te bemoeien met de zaken van anderen, vervolgens omdat de hulde van dien man haar een beleediging toescheen, waarover Dora

[149:]

slechts ongaarne zou hooren spreken, maar vooral, omdat ze waar de liefde tot man en kind zoo innig was, geen gevaar te duchten en dus waarschuwingen overbodig achtte.
Maar Dora had behoefte aan moederlijken raad en eenmaal tot een vertrouwelijke ontboezeming gebracht, vermocht ze niets te verzwijgen. Ze fluisterde het haar vriendin toe, hoe ze geslingerd werd door de tegenstrijdigste gevoelens, hoe ze den heer Van Trecht bijna haatte, maar het ondankbaar vond hem dit te toonen; hoe ze vreesde voor een heftig tooneel tusschen de beide heeren, en eindelijk, hoe ze Jenny wilde sparen.
"Ik weet, kind", begon mevrouw Van Welkendonck, nadat Dora al haar bezwaren had opgesomd, "ik weet dat je tot de gelukkige vrouwen behoort die zelfs niet de gedachte aan ontrouw kennen, omdat ze het onwaardeerbaar voorrecht hebben in haar echtgenoot haar alles te vinden. Maar dat is niet genoeg. Een getrouwde vrouw is aan haar man, aan haar kinderen verschuldigd, ook zelfs den schijn van het kwaad te vermijden. Ontvang je mijnheer Van Trecht ooit als Van Son uit is!"
"Nooit! O, mevrouw als u eens wist hoe bang ik voor hem ben! Laatst kwam hij, terwijl Emile niet thuis was. Ik had Niam naar voren gestuurd en ofschoon ik heel goed wist, dat ze hem niet zou binnen laten, ben ik van angst in onze slaapkamer gekropen."
"Nu, houd je aan dat systeem. Zorg dat je nooit een oogenblik met den man alleen zijt. Laaggezonken wezens als Van Trecht bluffen soms op gunsten, die ze nooit ontvingen. Ik vind het goed van je, dat je de arme Jenny een nieuwe grief besparen wilt, ook dat je een vredebreuk tusschen de heeren tracht te voorko

[150:]

men, maar laat dit alles slechts voorwaardelijk zijn, Dora! Als Van Trecht voortgaat je te vervolgen, dan moet Jenny, ja, dan moeten zelfs mogelijke nadeelige gevolgen je niet zwaarder wegen dan je goede naam. Beloof me dat."
"Ik zal uw raad volgen."
"Denk dat ik het goed met je meen, kind! En kom altijd gerust tot me met je bezwaren. Ik heb het wel druk met mijn achttal, maar ik zal altijd nog wel een oogenblikje weten te vinden, om je met raad en daad bij te staan."

Van Son was des morgens op tournée gegaan, en als naar gewoonte, kwam reeds aan den avond van dienzelfden dag een zeer dringend briefje van Jenny om haar vriendin te vragen bij haar te komen eten.
Dora bedankte onder voorwending van hoofdpijn. Ze had met Emile afgesproken, dat ze nog een enkele maal te samen naar de Van Trechts zouden gaan, maar niet zij alleen.
Als haar man van huis was, liet Dora de lampen in de voorgalerij niet aansteken, ten bewijze dat ze niet ontving en ook dezen avond had ze, zeker dat er geen bezoek komen zou, zich voor de piano gezet, toen de deur geopend werd en de assistent-resident binnen trad.
"Laat mij u niet storen, mevrouw, ga voort! Ik kom alleen even hooren hoe het met de hoofdpijn is.'"
"Dank u; ik ben beter," zegt Dora.
Ze is opgestaan van de pianino en staat nu tegenover hem, zoo koel en hoog, als Emile niet had geloofd, dat zijn zacht vrouwtje wezen kon. "Is er nog iets anders van uw dienst, mijnheer Van Trecht?"

[151:]

"Ja mevrouw. En daar mijn gastvrouw me geen stoel aanbiedt zal ik maar zoo vrij zijn er zelf een te nemen."
"Doe dat niet mijnheer ," spreekt Dora ernstig. "U weet dat het voor een jonge vrouw niet past alleen heerenbezoeken te ontvangen - - - - -"
Van Trecht ziet haar aan, zooals ze daar staat in al den glans harer vrouwelijke waardigheid en men had kunnen gelooven dat ze hem eerbied afdwong, zoo gemoedelijk zoo vaderlijk is de toon waarop hij antwoordt:
"'t Zou misschien opspraak kunnen verwekken, zoo u mij hier binnen ontvingt, mevrouw, maar ik wilde u voorstellen de lampen te laten opsteken in de voorgalerij?"
Eenigzins ontwapend vraagt ze aarzelend: "Maar is het misschien niet beter dat u terugkomt als Emile thuis is?"
"Neen mevrouw, want ik moet u alleen spreken. Er dreigt u een gevaar, een vrij groot gevaar. En ik meende u te moeten waarschuwen," zegt hij ernstig.
"Wat bedoelt u?" roept ze ontsteld. "Er is toch niets met Emile?"
"Ja, het geldt uw man. Willen we nu vóór gaan zitten? Het licht is opgestoken."
Hij bood haar een stoel en nam zelf plaats zoover mogelijk van haar verwijderd.
"'t Is een onaangename boodschap, die ik heb over te brengen, mevrouw," begon hij deftig, "maar ik meende aan onze vriendschap verschuldigd te zijn u niet onkundig te laten van hetgeen u boven het hoofd hangt. De resident is niet tevreden over Van Son. U weet misschien dat dit uw man kan benadeelen bij zijn promotie?" en hij zag haar scherp aan, als wilde hij zien, welken indruk zijn woorden maakten.

[152:]

Er volgde een lange stilte. Eindelijk hief Dora het verbleekt gelaat op. "Wat heeft mijn man mevrouw Dupéré toch misdaan?" vroeg ze.
"Mevrouw Dupéré?" herhaalde Van Trecht schijnbaar verbaasd. Maar toen voegde hij er lachend bij: "Nu als u dan toch weet, hoe de zaken staan, laten we het kind dan maar bij den naam noemen en onzen goeden sukkel van een Dupéré niet de schold geven. Ja,'t is mevrouw Dupéré die er achter zit! - - - Wat zal ik u zeggen, mevrouw Van Son? Onze stand brengt enkele voorrechten mede: een residentsche is gewoonlijk niet jong meer, maar daarom heeft ze niet minder het recht te eischen, dat de oude en jonge ambtenaren, die onder haar man dienen, haar omrmgen als een staf, haar ten dans vragen, bouquetten aanbieden, complimentjes maken - - - - Van Son heeft dat niet genoeg in het oog gehouden. - -"
"Maar Emile houdt niet van mevrouw Dupéré."
"Dat doet hier volstrekt niet ter zake, mevrouw! Het is niet noodig van iemand te houden, om alles in het werk te stellen tot het verwerven van zijn gunst."
"O, mijnheer Van Trecht?"
"Ik zie wel, u weet nog volstrekt niet hoe het in de Indische ambtenaarswereld toegaat. Een lief cadeau, een vleiend woord, een fijn dineetje op het gunstig oogenblik aangeboden, beslissen dikwerf over ons lot en u zult op uw beurt leeren u in dien toestand te schikken of ten minste, u zult leeren inzien, dat het noch in uw belang noch in dat van uw man is, om hen, die het goed met u meenen af te stooten."
"Dat deed ik nooit, mijnheer Van Trecht!"
"En hoe hebt u mij straks ontvangen? Ik kwam hier,

[153:]

voornemens om met u maatregelen te nemen ter voorkoming van gebeurtenissen, die ik weet, dat u beiden onaangenaam zouden zijn; ik wil uw man helpen, zijn voorspraak wezen - - - ofschoon ik het den resident moet toestemmen dat hij onhandelbaar is als een jong veulen…"
"Dat is hij niet," roept Dora, "dat is hij niet!"
"Niet voor u, dat wil ik gaarne gelooven," antwoordt Van Trecht, die een oogenblik zijn rol vergeet om haar aan te zien met een alles behalve vaderlijken blik.
"Maar... ik geloof niet dat de resident zoo onrechtvaardig, zoo oneerlijk zou kunnen handelen. Hij is een door en door fatsoenlijk man en de goedheid zelf."
"Mevrouw, we waren meen ik overeengekomen den resident er buiten te laten om de eenvoudige reden, dat hij niets met de zaak te maken heeft. Wij spreken over njonja-resident, niet waar? Gelooft u dat zij jaloersch is op uw schoonheid en talenten? Gelooft u dat ze woedend is omdat Van Son haar niets dan koele beleefdheid bewijst, terwijl zij nederige hulde eischt? Gelooft u, dat onze comedievoorstelling, juist omdat ze zoo goed geslaagd is, haar kwaadaardigheid en nijd heeft opgewekt?"
"Helaas, ja!"
"Nog één vraag: Gelooft u dat zij het is, die de residentie regeert, of mijnheer Dupéré?"
"Zij."
"Nu, dan zult u me wel willen toestemmen, dat we iedere onrechtvaardigheid verwachten kunnen."
"En wat zou er dan kunnen gebeuren?" vraagt Dora angstig.
"Ja, wat zal ik u zeggen? Men kan een jong ambtenaar op meer dan één manier het leven onaangenaam

[154:]

maken. Daar hebt u bij voorbeeld een overplaatsing. Laat eens zien wat komt er binnenkort open. Kotta-baroe…"
"Kotta-baroe?"
Hij zag hoe het bekommerd gezichtje tegenover hem doodsbleek werd, hij hoorde haar verschrikten uitroep en hij zag en hoorde met genoegen. Juist die schrik, die angst voor de akeligste post van de geheele residentie moest hem zijn doel nader brengen.
"Neen, dat zou toch te erg zijn! Dat afgelegen, ongezonde nest!"
"Er zal weinig tegen te doen zijn, vrees ik. En och! zoo heel ongezond is het niet. 't Is het ergste dat er uren in den omtrek geen dokter is; met zoo'n klein kindje kan dat treurige gevolgen hebben soms!"
Er stonden groote tranen in de angstige oogen, die ze naar hem ophief. "O, mijnheer Van Trecht, wat moeten we doen?"
"Die overplaatsing zou wel onaangenaam zijn, maar nog niet het ergste. Ik vrees, dat het gedrag van uw man, niet alleen jegens mevrouw Dupéré, maar ook jegens den resident en den regent, hem wel eens zou kunnen benadeelen in zijne promotie."
"Maar dat hangt toch voornamelijk af van u en de manier, waarop u hem signaleert?"
"Voornamelijk, ja. maar niet geheel. Enfin, ik behoef u niet te zeggen, dat ik doen zal, wat ik kan, om Van Son op zijn tijd te doen bevorderen; ik begrijp te goed, hoe iemand van uw smaak en opvoeding, iemand; die, als het ware geschapen is, om groote dame te zijn, het voortsukkelen op zoo'n klein traktement je hinderen moet..."
"Daarin vergist u zich," antwoordt Dora fier, terwijl

[155:]

het bloed haar naar de wangen stijgt. "Ik heb alles, wat ik wensch en al had ik dat niet, dan zou de liefde van man en kind mij alles vergoeden."
"Ik bewonder u, mevrouw Van Son," zegt de heer Van Trecht veelbeteekenend. "Maar we zijn daar van ons onderwerp afgedwaald! Mijn goede Jenny is al even ontsteld als u door het vooruitzicht u te moeten missen, en ook om harentwil zou ik alles willen doen om... mijnheer Van Son hier te houden. Misschien zou alles ook nog ten beste kunnen geschikt worden als ik op uwe hulp mocht rekenen?"
"Dat moogt u! Ik wil doen, wat ik kan!"
"Is dat ernst? Nu, dan moet ik u allereerst verzoeken Van Son wat neer te zetten. Raad hem aan jegens hen, die boven hem staan, wat volgzamer, wat minder eigenmachtig te wezen. Ik zou ook wel kunnen eischen, dat hij beleefder was jegens mij, maar dat zullen we daarlaten... ofschoon ik mij ter wereld niet begrijpen kan wat Van Son tegen ons kan hebben. We hebben hem altijd met de grootste voorkomendheid ontvangen, en als we nu niet lief voor zijn vrouw waren... maar ik vraag, kunnen Jenny of ik, u meer blijken van onze achting en genegenheid geven dan we doen?"
Dora was verbijsterd. Had ze zich dan alles verbeeld? Was ze misschien opgestookt en daardoor kwaaddenkend geworden? Meende hij het dan waarlijk goed met hen? Hadden ze hem, misschien miskend? Ze wist niet wat te antwoorden, eindelijk stamelde ze: "Ik zal dan uw raad volgen, mijnheer Van Trecht!"
"Goed! Ik wil u niet langer ophouden. Dag mevrouw."
"Dag mijnheer Van Trecht!"
Hij hield haar hand in de zijne, zijn oogen strak op

[156:]

de haren gevestigd; zij beefde waar ze stond en bloosde onder dien doordringenden blik.
"Wilt u toonen, mevrouw, dat u mijn belangstelling op prijs stelt, spreek dan met niemand over hetgeen we hier verhandelden."
"Toch wel met mijn man?" vroeg ze verschrikt.
"Neen, juist niet met uw man. Als hij weet, wat mevrouw Dupéré tegen hem in het schild voert, zal hij de zaak nog duizendmaal erger maken door haar te trotseeren."
"'t Spijt mij, mijnheer Van Trecht, maar geheimen hebben voor mijn man, dat kan, dat wil ik niet!" zegt Dora op vasten toon.
"Zooals u verkiest, mevrouw Van Son. Ik heb u gewaarschuwd, de gevolgen zijn nu verder voor uwe rekening."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina