doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[165:]

XLI.

Er brak nu voor de jongelui een tijd aan van vriendelijke rust; die hun hartelijk welkom was, vooral daar Emile nu langzamerhand weer in de gelijkmatige vroolijke stemming geraakte, die den laatsten tijd maar al te dikwerf was verstoord.
Bij een bezoek, dat de Duperés aan Iloenka brachten was Van Son op sterk aandringen van zijn vrouw uiterst beleefd voor de residentsche. Mevrouw Duperé vergaf nooit en vergat nog minder, maar, zoo ze iemand vergeven kon dan was het een jong man met een knap uiterlijk, - en Emile werd niet meer genegeerd zooals bij vroegere gelegenheden.
Dora overwon zich en was zoo nederig en bescheiden als de njonja besaar dat maar vergen kon van een "controleursvrouw." De resident bracht hun een bezoek - mevrouw was verhinderd door een harer plotselinge hoofdpijn en, maar - haar afwezigheid werd geenszins betreurd, daar de heer Duperé zonder mevrouw een aangenaam mensch en onderhoudende prater bleek.
Met bizonder veel genoegen ontdekte Van Trecht, dat Dora hun gesprek voor haar man had verzwegen.

[166:]

Hij speelde de rol van belangstellend vriend uitmuntend en met zooveel succés, dat Dora zich weldra verwijtend begon af te vragen hoe ze dien man ooit had kunnen verdenken van verkeerde plannen?
Men zag elkaar weer drukker; de toon werd weer vrij en hartelijk als te voren, tot groote vreugde van Jenny, die zich honderd malen te vergeefs had afgevraagd, wat toch de oorzaak zijn kon van de teruggetrokkenheid der Van Sons.
De eenigen, die met den bestaanden toestand niet zoo bizonder bleken ingenomen dat waren de heer en mevrouw Van Welkendonck. Zij kenden Van Trecht reeds verscheidene jaren; zij hadden het bijgewoond, hoe hij een lief jong weeuwtje het hof maakte en op de spraak bracht tot ze haar goeden naam verloren had en met den vinger werd nagewezen; zij wisten waarom een vorig controleur zoo haastig zijn overplaatsing had verzocht, waarom zeker jong echtpaar, eenmaal gelukkig en tevreden, nu op het punt stond van te scheiden… zij kenden Van Trecht en daarom achtten ze zich verplicht hun vrienden te waarschuwen.
Mevrouw sprak met Dora; deze was haar dankbaar voor hare belangstelling en nam zich voor de zoo ernstige en hartelijke raadgevingen op te volgen; maar toen de assistent-resident haar op zekeren middag meetroonde naar den tuin, onder voorwendsel dat hij haar een pracht-exemplaar van een caladium wilde laten zien en haar daar meedeelde, dat haar man nu weldra bevorderd zou worden en er geen sprake meer zijn kon van overplaatsing, toen vergat ze alle waarschuwingen om slechts gehoor te geven aan de inspraak van haar dankbaar hart.

[167:]

Van Son liet zich geen oogenblik meeslepen door het veranderd gedrag van zijn chef; hij geloofde niet aan dat vaderlijke, dat gemoedelijke in zijn toon jegens Dora, maar hij kende nu de vrees niet meer, die hem wel eens gekweld had; de heer Van Trecht begreep beter dan iemand welke dames niet gediend waren van zijn oplettendheden; Dora verstond uitmuntend de kunst hem op een afstand te houden en nu hij het had opgegeven den Don Juan te spelen, zag hij in de conversatie met de Van Trechten niets verkeerds of gevaarlijks meer.
Zoo stonden de zaken toen Emile plotseling op reis moest naar de hoofdplaats. Over het geheel was bij in den laatsten tijd veel op reis. De assistent-resident had nu deze, dan gene moeilijkheid, waarvan hij de regeling gaarne aan zijn controleur toevertrouwde, die niet minder gaarne zulk een eervollen last op zich nam, omdat hij daardoor met de bevolking in aanraking kwam, kennis opdeed van haar adat en karakter en zich meer en meer bekwamen kon in de taal.
Nu Dora bezigheid vond in het spelen met haar kleine - en Emy was voor een kind van twee jaar buitengewoon ontwikkeld - viel haar de tijd dat Emile op reis was niet meer zoo lang, te meer daar Jenny haar overlaadde met vriendelijke uitnoodigingen.
Emile was dien morgen vertrokken, en Dora zat 's avonds alleen in de binnengalerij met Emy, die door haar glinsterende oogen en drukke bewegingen protesteerde tegen het beweren van mama, dat het hoog tijd was, om naar bed te gaan, toen de heer Van Trecht binnentrad.
"Waar is Jenny?", vraagt Dora na de eerste begroeting.
"Jenny wordt weer geplaagd door een van haar zware hoofdpijnen; ze had nog gehoopt te kunnen meekomen;

[168:]

maar het was te erg. Toch wou ik mijn bezoek niet uitstellen."
"Het is heel vriendelijk van u," zegt Dora, die, nu de heer Van Trecht zoo bedaard en vriendschappelijk was, er geen bezwaar in vond, dat hij haar bezocht, ook al was Van Son niet thuis; ze was onlangs zelfs heel boos geworden op mevrouw Broks, die, toen ze den heer Van Trecht bij haar vond, hem toefluisterde: "O, jij oude snoeper, jij weet ook wel wat je doet!"
"Ik heb een verrassing voor u, mevrouw. We kregen van middag een bezending uit Holland, een grooten voorraad nieuwe muziek, en Jenny zegt dat er verscheiden quatre mains bij zijn, geschikt voor u en haar. Dan de laatste roman van Ebers; een boek in drie deelen van Ouida, en een partij mooie plaatwerken."
"O, mijnheer Van Trecht, hoe heerlijk! Waarom hebt u er niets van meêgebracht?"
"Ja, dat had ik wel kunnen doen. Wat wilt u? Dat boek van Ouida bijvoorbeeld? Jenny zal de eerste dagen niet kunnen lezen, en u weet, voor mij is engelsch verboden kost... weet u wat, zend even een van de jongens…"
"Een van de jongens? 't Is of ik een njonja besaar ben die er een dozijn op nahoudt! De staljongen gaat vroeg naar huis, de kokkin heeft permissie, Niam is bezig Emy in slaap te maken en er is dus niemand dan Kromo."
"Dus zijt u zoo alleen? En dat nu met donkere maan?"
"Ja, maar ik ben niet bang! Ten overvloede sluit ik, als Van Son op reis is, al heel vroeg de deuren van de achtergalerij." - - - -
"O, zoo...? Dus is deur ook?"

[169:]

En de heer Van Trecht stond op om te zien, of de deur, die van de binnen- naar de achtergalerij bracht, op slot was. "U moet toch oppassen, mevrouw! Maar u zoudt Kromo even zenden om dat boek te halen, dan hebt u wat lectuur van avond."
"Och, er is zoo'n haast niet bij! We mochten hem eens noodig hebben..."
"Noodig hebben, waarvoor? De minoeman en sigaren staan onder mijn bereik, en als u ergens behoefte aan krijgen mocht, dan zal ik u gaarne bedienen." En de jongen, die tot dusver op den trap had gezeten, gereed om bij het minste bevel zijner meesteres op te springen, werd met een briefje naar de woning van den assistent-resident gezonden.
't Was een avond zonder maanlicht of sterren; men kon buiten geen hand voor oogen zien, en wie niet noodzakelijk uit moest, was thuis gebleven; 't bleef dus rustig op den grooten weg en weldra was het doodstil rondom de controleurswoning.
De tjitjaks, die stoeiden en vochten langs de muren, lieten nu en dan hun vroolijk slaan hooren; de ghekko riep tot zesmalen toe zijn naam, maar eindelijk zweeg ook hij, tegelijk met Niam, wier eentoonig wiegelied tot dusver nu en dan hoorbaar was geweest in de achtergalerij. - - -
Emy had de groote blauwe oogen gesloten, en sliep met den blos der gezondheid op de wangen, Niam verjoeg eenige muskieten, die alleen in haar verbeelding bestonden, sloot zorgvuldig de klamboe, hurkte neer voor de deur der kamer, en maakte zich gereed om een dutje te doen, zooals dat de gewoonte van den Javaan is, als hij een oogenblik vrij heeft.

[170:]

De stemmen van haar mevrouw en den bezoeker, komen zoo flauw en gedempt tot haar, dat ze uitmuntend dienst doen om haar in slaap te helpen; de oogleden vallen zwaar neder, de ineengehurkte gestalte rolt zich samen, tot ze een bal gelijkt - - - - daar schrikt ze op uit haar dommeling.
Neen, het moet verbeelding geweest zijn... Maar 't is haar, of ze daarbinnen luid en driftig hoorde spreken. Het blijft een poos stil, en juist is ze begonnen om weer den bal vorm aan te nemen, als nogmaals haar aandacht getrokken wordt; 't is door de stem van den heer Van Trecht; dringend, heftig, maar toch gedwongen tot fluisteren. - - -
Niam, hoezeer ze zich op haar hollandsch verheft, verstaat geen woord van hetgeen hij zegt; maar, als zij haar mevrouw hoort antwoorden en op den toon, dien ze zeer enkele malen aanneemt, wanneer haar verontwaardiging is opgewekt, springt ze overeind en luistert scherp toe.
Op eens... Zijn dat geen haastige schreden, als van iemand, die vervolgd wordt. Is dat niet de slag van een voorwerp, dat omver wordt geworpen…?
Nu, de luide, angstige stem harer meesteres, bevend maar gebiedend tevens: "Schaam u, mijnheer Van Trecht, schaam u!"
Niam begrijpt iets, maar ze aarzelt nog… daar komt een gerucht tot haar, alsof er een worsteling plaats heeft; ze aarzelt niet langer; met één stap is ze bij de deur.
Maar vergeefs dat ze den knop omdraait, vergeefs dat ze trekt en schudt en schopt - - - de deur was daar straks door Van Trecht gesloten."
"Niam! Niam!"
"Ja njonja, ja, Niam komt."

[171:]

De heer Van Trecht glimlacht boosaardig. Niam kan niet komen; ze zit opgesloten in de achtergalerij. Maar hij lacht te vroeg. Met al zijn listige voorzorg had hij niet gerekend op de trouw der oude. Ze heeft in een oogenblik den toestand overzien, beide deuren zijn gesloten, maar - ze zal door het venster naar buiten komen. 't Is acht voet van den grond; maar dat kan haar geen beletsel zijn. "Ja, njonja, Niam komt!" zoo roept ze en vliegend loopt ze het erf om, de trappen op, de galerij binnen; met twee sprongen, als van een tijgerin, heeft ze den hoek bereikt in het kleine vertrek, waar Dora staat; het edel gelaat, bleek als een doode, dezachte oogen neergeslagen, maar de tengere gestalte hoog opgeheven met de fierheid eener beleedigde vorstin. - - - -
Woedend maakt de assistent-resident die tusschenkomst.
Hij grijpt het oudje bij de schouders; hij schudt haar heen en weder dat de botten kraken; schor brult hij:
"Pigi, pigi loe!" en reeds wil hij haar wegsleuren, naar buiten als op eens de knellende greep van zijn hand loslaat en hij ineenkrimpt als getroffen door een hevige pijn... Niam heeft hem in den arm gebeten.
Dora neemt nu den sleutel van de tafel en treedt op de deur toe; ze gaat statig en vol majesteit langs de plaats, waar de heer Van Trecht staat, schuimbekkend van woede, krimpend van pijn, maar ze schijnt hem niet te zien; het eenige, waaruit kan worden afgeleid, dat ze zich bewust is van zijn tegenwoordigheid is de beweging, die ze maakt, om haar lang slepend gewaad saam te nemen als vreesde ze besmetting.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina