doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[182:]

XLIII.

"Mama, pesent, pesent!"
"Alweer een present," zucht Dora, als ze een oogenblik na Emy's blijde aankondiging, Niam ziet binnentreden met een groot blad. "Ik wou toch dat de menschen er meê ophielden! Ze moesten bedenken, dat ik niets mag aannemen. Ofschoon,… de hemel weet, hoe goed het me te pas zou komen, als Emile het wilde toestaan."
Niam heeft intusschen het servet opgetild, terwijl Em in de handjes klapt van pleizier. En geen wonder, een prachtige taart en verscheidene soorten fijne vruchten lachen haar tegen.
"Dat kan van geen inlandsch hoofd of Chinees zijn," denkt Dora, en op haar vraag verneemt ze, dat mevrouw van Berkum de vriendelijke zendster is.
"Mevrouw van Berkum? Alweer mevrouw van Berkurn? wat moet dat beteekenen? De vorige week een reebout, - eergisteren groenten, nu dit weer! ik begrijp niet..."
"Ennak, ja, mama?"
Emy krijgt een paar lekkere djamboes, met de vriendelijke vermaning: "ga nu achter spelen, lieve engel, mama is zoo moê!"

[183:]

"Mama moe sadja," zegt Emy, met een lipje, want, gewoon om altijd te worden beziggehouden, begint het haar te vervelen, dat men haar nu telkens wegzendt.
En toch is dit reeds een maand lang het geval. In tegenstelling van de meeste zijner broederen in de kunst, nam de goede Broks altijd den schijn aan alsof de ongesteldheden zijner patienten weinig beteekenden. Hij had verzekerd dat Dora over een week of vier weer zoo gezond zou zijn als ooit; njonja dokter had hoog opgegeven van zekere versterkende soepjes, die zij alleen kon klaar maken, maar die nooit in gebreke bleven, de zieke te genezen, Emile gedachtig aan dokter's vermaning, had het onmogelijke gedaan, om zijn vrouw rust te bezorgen; - de vier weken waren voorbij gegaan en nog steeds lag Dora op haar divan, de oogen half gesloten, de ledige handen gevouwen, onverschillig voor alles om haar heen, slechts verlangend naar rust, naar stilte.
"Ik vrees, dat dit muisje een staart zal hebben," mompelde de oude man, toen hij maar geen verbetering bespeurde in den toestand zijner geduldige zieke, en zijn vrees werd bewaarheid. Weldra openbaarde zich de kwaal, die zooveel europeesche vrouwen in Indië plaagt: bloedarmoede, met al zijn treurigen nasleep: gebrek aan eetlust, slapeloosheid, een gevoel van loomheid en afmatting, maar vooral een zwaarmoedigheid, waartegen men zich vergeefs tracht te verzetten.
Emile had deugden en goede hoedanigheden in overvloed om een vrouw gelukkig te maken - zoolang ze gezond was; maar voor een zieke was hij niet veel waard. Hij, met zijn ijzersterk gestel en onwankelbare gezondheid, kon zich niet wegdenken in een toestand

[184:]

van apathie, als die waarin Dora meer en meer verviel; maar dit dient tot zijn eer gezegd, hij putte zich uit in oplettendheden; hij overwon zichzelf en deed wat hem vroeger onmogelijk zou hebben toegeschenen, om haar toestand dragelijk te maken. Hij had een afschuw van huishoudelijke beslommeringen, toch trachtte hij zoo veel mogelijk de orde en netheid te bewaren, die voor Dora een levensbehoefte waren; hij kende niets akeligers dan voor keukenpiet te spelen, toch bestelde hij 's morgens het eten; ja, reeds was hij er toe gekomen, om de wasch in ontvangst te nemen en op te schrijven, een werk, waarbij hij alle deuren sloot, uit vrees van betrapt te worden.
Hij deed meer! Ofschoon zijn hart vol was van bitterheid, jegens de oorzaak van al deze ellende, ofschoon geldelijke zorgen hem drukten, en de angst over Dora's toestand hem kwelde, was hij altijd even vroolijk en opgewekt in hare tegenwoordigheid, sprak haar moed in en lachte om hare zwaarmoedige buien tot ze zelve met hem instemde.
Maar zoodra hij alleen was, zetelden er donkere wolken op zijn voorhoofd, sombere gedachten in zijn hart.
Als zij zijn thuiskomst begroette met dien zwakken glimlach, als hij de fijne, vermagerde handen in de zijnen sloot, als hij de gebogen gestalte volgde met zijn blik, dan herinnerde hij zich telkens en telkens weder de waarschuwing hem gegeven op dien beslissenden morgen in zijns vaders kantoor.
Had de oude heer gelijk gehad? Was het verwende popje niet bestand tegen zorg en ontbering? Had hij te veel gevergd van het teere, zwakke wezen, toen hij haar deze toekomst te gemoet voerde…?

[185:]

Maar neen, duizendmaal neen! Ze waren arm, zeer arm zelfs, Dora had zich veel moeten ontzeggen, maar och! wat waren ze gelukkig geweest in die kleine woning met den rozentuin - - - O, de zonnige dagen, de verrukkelijke ochtendstonden, als ze ontwaakten tot genieten en beminnen, de liefelijke wonderschoone avonden als ze waren ingesluimerd, de handen in elkaar gevat, met woorden van teederheid, van zoete verrukking op de lippen - - - dat was grooter geluk geweest dan al de schatten der aarde geven konden! - - -

Hoe arm ze waren, begreep hij eerst nu ten volle.
Als in een huishouding moet bezuinigd worden is het niet de man, die daar onder het meest lijdt; ook niet het kind, wie iets ontbreekt; maar het is de vrouw, de moeder, die zich dikwerf tot het noodige toe ontzegt.
Emile, die anders niet zoozeer op kleinigheden lette, had het wel moeten opmerken, hoe Dora haar kleedjes maar telkens weer opknapte, zonder ooit een nieuw te koopen; hoe de fraaie voetjes waarop ze vroeger zoo trotsch was geweest, nu niet meer in goudleer staken, hoe al de kanten en strikken en bloemen, waarmee ze eenmaal haar schoonheid verhoogde, hadden plaats gemaakt voor den sobersten eenvoud; - hij wist dat ze er niet minder gelukkig om was en vergoedde haar dat alles door zijn liefde; maar - dat ze veel verder was gegaan in haar opofferingen, dat Emy haar melk en hij zijn vleesch op tafel kreeg ten koste van haar ontberen, dat had hij niet vermoed. - - -
En toch bleek hem dit nu maar al te duidelijk. Eerst nu ook bleek hem ten volle, welk een toovenares zijn vrouw was, waar het gold hun armoede te verber

[186:]

gen, ja, nog een schijn van welvaren aan te nemen.
De tafel was nooit ruim voorzien geweest, maar de liefde maakt vindingrijk en met veel overleg en letten op iedere kleinigheid, had ze altijd voor verrassingen, voor afwisseling en verscheidenheid in de gerechten weten te zorgen, de manier van opdienen, het sneeuwwitte tafelgoed, het blinkend glaswerk, de frissche bloemen hadden het hunne er toe bijgebracht, om de illusie te verhoogen, maar nu kon ze op dat alles niet meer letten en het was hem alsof hij nu aan een andere tafel een ander maal gebruikte.
De wensch om haar man gelukkig te maken, zoo wel als die innige behoefte harer ziel om alles rondom haar smaakvol en net te hebben, hadden haar tot een zorgvuldige huishoudster gevormd. Ieder gaatje, ieder scheurtje was hersteld, ieder smetje uitgewischt; nu kwamen er vlekken op de tafelkleeden, vuile vingers op de witte muren, scheuren in de overtrekken der divans, de gordijnen aan vensters en bedden hingen vuil en slap, Emiles kleeren, tot dusver altijd heel en knap, werden verwaarloosd, Emy zag er niet meer zoo frisch en keurig uit en de echtgenoot begreep met den dag beter, hoeveel inspanning en vlijt er noodig was geweest, om met hun klein traktementje zoo veel te doen.
In deze dagen kwam de telegram, die Gertrudes aankomst te Batavia meldde en ze kon nu binnen een week bij hem verwacht worden. Dora had, met de lusteloosheid, die haar in den laatsten tijd eigen was, van den eenen dag tot den anderen uitgesteld, om het noodige voor haar komst in orde te brengen; en er was nu nog heel veel te doen. De trouwe Niam liep heen en weer en pruimde veel sirih, een teeken dat ze het erg druk

[187:]

had, en nog een paar uur voor de aankomst van den postwagen, die de langverwachte logée brengen zou, zag de kleine woning, en niet het minst het voor Gertrude bestemde kamertje, er allerliefst uit.
Niam had de zijden krullen geschikt als van ouds, maar toen ze als van ouds een roos in het goud bruin wilde steken, nam Dora die met een droevigen glimlach weg en er vielen heete tranen op de rozeroode bladeren.
Zou Gertrude niet verbaasd zijn als ze haar zag? zou ze zich haar nog voorstellen met een blos op de wangen, lachend en vroolijk, zou ze…

Daar klonk een veerkrachtige tred, een klankvolle stem, en met een luidkloppend hart, met een blijden uitroep vloog ze overeind, en wierp zich in Gertrudes armen.
"Welkom, hartelijk welkom in ons huis!" sprak Emile om een einde te maken aan de sprakelooze omarming der zusters. "Kom Dora, jullie moogt mekaar niet zenuwachtig maken." Maar toen Gertrude Dora slechts losliet, om hem om den hals te vallen met den uitroep: "O liefste, liefste broêr, Goddank, dat ik bij je ben!" toen kreeg hij het ook te kwaad en besloot ieder, die huilen wilde, maar te laten huilen.
"Tante! Tante Tude!"
"Is dat Emy? O Dora, wat een engel! Mijn hemel, Emile, ik heb nog nooit zoo'n mooi kind gezien!"
"Dat zeggen er meer," riep Emile, met oogen fonkelend van trots en geluk, "niet waar, Dora?"
"Ja," zei Dora. - "en 't is niets overdreven, 't is een engel," en ze zag het met genot aan, hoe de nieuwe tante het klein rooskleurig wezentje kuste en - hoe Emy de groote, heerlijk blauwe oogen naar haar opsloeg met

[188:]

dat kalm vertrouwen, dat slechts kinderoogen kunnen uitdrukken.
"Trude," zei Emile dien middag, toen ze zoo recht gezellig samen aan de theetafel zaten - Dora was geheel opgevroolijkt en had voor het eerst sints verscheiden dagen haar divan verlaten - "we hebben je daarover niet willen schrij ven, maar zusjelief, - ik weet dat je er niet ongelukkig om zijn zult, daarom zeg ik het je ronduit, we zijn arm, heel arm!"
"Toch zeker niet armer dan ik," riep Gertrude lachend en haalde haar portemonnaie uit. "Ziedaar, als ik nog eens fortuin maak in lndië, dan zullen ze van mij volkomen naar waarheid kunnen zeggen, wat altijd van millionairs wordt verzekerd, dat ze met twee kwartjes op zak begonnen zijn," en ze legde den inhoud dier portemonnaie, twee kwartjes, op tafel.
Emile lachte. "O, wat ons betreft" - - zei hij, "wij zijn er aan gewoon om arm te wezen" - - - -
"En we hebben er langzamerhand haast pleizier in gekregen, niet waar broêr? Daarom spijt het me toch om Dora."
"Om mij? O Trude, hoe kun je mij arm noemen?" en met den vochtigen blik op Emy gevestigd, die aan haar voeten zat te spelen, greep zij de hand van haar man.
Had Gertrude niet altijd het hart van haar broeder bezeten, ze zou het nu stormenderhand veroverd hebben, door de manier, waarop zij Dora al het werk uit de handen nam. Zij had de rechte manier om iemand van dienst te zijn; zij vroeg niet "kan ik je ook met iets helpen?" maar ze deed, wat haar hand vond om te doen. Niam, jaloersch op de liefde harer meesteres,

[189:]

had haar komst met leede oogen aangezien, maar na een half uur samenzijn met de oude sloof in den goedang, verstonden ze elkaar volkomen. Emy juichte in de overtuiging, dat dit nu het speelkameraadje was, haar vroeger door papa beloofd, en Dora leefde weer op en deed haar best, om vroolijk te zijn, en voelde zich opgewekt met die blijmoedige, vriendelijke zuster om haar te troosten.
"Maar ik ben hier niet voor mijn pleizier gekomen," riep Gertrude op den tweeden morgen uit, "ik moet noodzakelijk naar mijn leerlingen," en een half uur later stapte ze, keurig gekapt en gekleed den weg op, om kennis te gaan maken met mevrouw Broks.
Mevrouw Broks begroette haar recht hartelijk.
"Maar mijn lieve kind," begon ze, als tot opening van het gesprek, "jij bent veel te mooi! Dat is een koopje voor ons, jij bent gauw getrouwd met een assisten-resident of een rijken landheer - - neen je moet toch geen landheer nemen, je moet een ambtenáár hebben, dat is het beste, weet je, om die pensioen…"
Dora lachte zoo hartelijk als ze dat eerst sints korten tijd weer doen kon, en mevrouw Broks, gewoon dat op hare gezegden, uitbarstingen van gelach volgden, nam het niets kwalijk, maar deed zelf mee tot de stoel waarop ze zat en de tafel, waarop ze steunde, beiden kraakten.
"Ja, ja ondeugd!" riep ze eindelijk. "Jij zult mij niet beet nemen, ik weet wel, die hollandsche meisjes zijn pinter. Zij kapen hier al de mannen weg. Wat? Kom op Batavia! Njonja Edel Heer, dolo gouvernante, njonja Kolonel, njonja generaal; dolo gouvernante; O, ze zijn pinter! Nu, slamat! een goeie man is maar het

[190:]

beste, weet je! Ik heb drie - - - en nog geen spijt."
Daar Gertrude ingelicht is omtrent mevrouw Broks vooroordeel tegen het gebruik van het verleden deelwoord, verdenkt ze haar niet, zooals Dora deed indertijd, stemt haar gaarne toe, dat een goede man maar het beste is, en slaagt er eindelijk in om haar leerling op het tapijt te brengen.
"Och wat," begint mevrouw nu, "het is allemaal hekkigheid van Broks, dat zij nog leeren moet; zij weet al zoo veel, en waarvoor? Zij krijgt al mijn juweelen en al mijn geld, en zij trouwt met een rijken mijnheer, denk ik, waarvoor al dat leeren?"
"Dat komt iemand altijd te pas, mevrouw."
"Zoudt u denken?" vraagt mevrouw niet weinig verbaasd.
"Nu soedah, u en Broks moet samen weten. Maar u zult haar niet plagen, ja? Als ze haar les niet kent, dan doet u maar, of je niet merkt, en als zij niet wil, dan maak u maar een beetje hekheid met haar; ja? toe beloof mij! Ik zal u veel pleizier doen, u kunt altijd in mijn wagen rijden, ik zal u veel geven, presentjes bedoel ik, maar dan moet u mijn lieve non niet plagen, ja?"
Gertrude beloofde dit, en nu werd Adelaide geroepen. 't Was een veertienjarig meisje, dat het zwartgekrulde hoofd bewoog op de wijze, die sommige wilde paarden aannemen, wanneer ze hun meester zien naderen. Haar oogen schitterden van een vuur en haar kersroode lippen krulden zich met een trots, die Gertrude tot de overtuiging bracht, dat ze, ook zonder de belofte aan mevrouw, het niet wagen moest, haar te plagen.

[191:]

Mevrouw was, toen Gertrude werd aangediend, juist bezig met gebak maken en verlangde naar den beslagpot terug, als een moeder naar haar zuigeling.
"Als ze goed uitvallen, stuur ik Dora er een paar," riep de goede ziel nog, terwijl ze, zoo hard haar corpulentie dat toeliet, wegschommelde, en Adelaide trad op haar nieuwe onderwijzeres toe.
"Goeden morgen Ida. Je bent mooi, je bent lief, je bent aardig!'"
Gertrude keek verbaasd om, van waar die schelle, scherpe stem kwam. Het meisje lachte. "O, dat is mijn béo, die u daar praten hoort - wilt u hem zien?" en ze nam Trude bij de hand en trok haar meê naar de achtergalerij, waar de kleine, zwarte vogel met geelen bek, al zijn geleerdheid voor hen uitstalde.
"Dokter, daar zijn ze om een recept; wat zal ik geven?"
En dan noemde hij zeer duidelijk een twintigtal latijnsche woorden.
Nu zong hij Wilhelmus van Nassauen en Die Wacht am Rhein! en eindelijk begon hij vervaarlijk te schelden en te vloeken.
"Béo, wat is de juf?"
"Een totoh, een vreeselijke totoh!"
"U bent immers geen totoh?" vroeg Adelaide plotseling.
"O neen," riep Gertrude, overtuigd dat een totoh een misdadig wezen moest zijn.
"Gelukkig," sprak Adelaide met een zucht van verlichting. "Dus houdt u van roedjak?"
"O ja!"
"Goed, dan zullen we zoometeen samen smullen, ja? Wilt u mijn bloemen zien? Kijk eens hier! Die heeft

[192:]

niemand op de plaats als ik. Het is een orchydée uit den plantentuin te Buitenzorg; pa heeft er vijfentwintig gulden voor betaald! En mijn rijpaard; hebt u dat nog niet gezien? Heeft mijnheer Van Son u niet verteld, dat ik soms met hem ga rijden? Maar hij is te bang dat ik een ongeluk krijg; ik ga liever alleen! Dan vlieg ik! O, daar is de roedjak! O'boe, ennak sekali!"
De arme Trude nam heldhaftig een hap, slikte hem even heldhaftig door en verkeerde een oogenbllk in de meening, dat ze bezig was inwendig te verbranden; maar toen ze Adelaide zoo kalm het halve bord zag ledigen, greep ze nog eens moed, nam nog een hap - - - alles was beter dan door haar elève te worden aangezien voor dat misdadig wezen; een totoh. -
Toen de jonge dame drie dagen lang Gertrude's leerlinge geweest was, had deze twee ontdekkingen gedaan; de eerste was dat Adelaide letterlijk niets wist, de tweede, dat ze een zeer onhandelbaar karakter had. Ze achtte zich verplicht het feit aan de pleegouders meê te deelen.
"Dat dacht ik al half," zei de' dokter, "nu, jufvrouw u moet ze maar eens goed onderhanden nemen."
"Maar niet al te erg," riep mevrouw uit. "Niet waar, dokter, ze moet niet al te knap worden?"
"Zeker niet! U moogt geen savante van haar maken, jufvrouw; geleerde vrouwen zitten zichzelf en anderen in den weg."
Gertrude beduidde hen, dat voor te groote geleerdheid vooreerst geen vrees behoefde te bestaan.
"Des te beter," zei Broks.
De nieuwe gouvernante was er volstrekt niet rouwig om, dat de dokter en zijn vrouw zoo over het onderwijs

[193:]

hunner pleegdochter dachten. Op haar achttiende jaar had ze met zeer veel moeite haar hoofdje tot genoegzaam ernstige studie kunnen dwingen om het examen van hulponderwijzeres af te leggen; een jaar later had ze de akte voor het Fransch gehaald, maar toen waren alle studieboeken in een der donkerste hoeken van het donkere huis verstopt, om ze nooit weer te voorschijn te brengen. Ze had er alleen daarom tegen opgezien, onderwijzeres te worden.
"Maar dat schijnt hier niet moeielijk te zijn," zei ze den morgen na die verklaring der Broksen.
"Wacht maar, zusje, roep niet te vroeg victorie," zei Emile, "mevrouw Van Welkendonck denkt er heel anders over.
En weldra bleek het, dat daar haar taak niet zoo gemakkelijk zou zijn.
Mevrouw Van Welkendonck sprak geen woord over haar uiterlijk, veel minder over haar kansen om een ambtenaar, en met dien ambtenaar een goed pensioen te verschalken; ze liet heel kalm en heel vriendelijk, onder den schijn van de onderwijzeres op de hoogte te brengen van de vorderingen der meisjes, haar een examen ondergaan, waarbij deze lang niet op haar gemak was.
't Hielp Gertrude weinig, dat ze een schitterende ouverture speelde met groote vingervlugheid, en zoo maatvast dat het minstens bewonderenswaardig mocht heeten; ook niet dat ze een "Lied ohne Worte" voordroeg met een aanslag en een fijn gevoel, die een tijger zouden vermurwd hebben; mevrouw Van Welkendonck wilde weten, welke methode ze volgen zou, ze sprak over al het nieuwe op muzikaal gebied; ze toonde dat

[194:]

ze volkomen berekend was, om het onderwijs, dat aan hare dochters gegeven zou worden, te beoordeelen. Maar het einde was toch, dat ze Gertrude engageerde, om de meisjes dagelijks een uur les, te geven tegen een belooning van dertig gulden 's maands.
Dit maakte met de vijftig die ze voor het onderwijs aan Adelaide, ontving een inkomen waarmede het meisje zich zoo rijk gevoelde als een koning.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina