doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[195:]

XLIV

In de voorgalerij der controleurswoning zit Emile tegenover een bezoeker.
't Is de heer Van Berkum.
De gewone onderwerpen zijn afgehandeld. Van Son heeft gevraagd of mijnheer gister met de mail goede berichten ontving van de jongens in Holland; Van Berkum heeft zich zeer belangstellend geinformeerd naar de gezondheid van mevrouw, de sigaren zijn opgestoken en het oogenblik is daar waarop hij met de reden van zijn bezoek voor den dag moet komen.
"Ik kwam eens hooren, mijnheer Van Son, naar de zaak in kwestie - - - De assistent-resident zegt me, dat u naar boven geweest zijt - - -?"
"Ja, mijnheer Van Berkum. Ik wilde de waterleiding nog eens in loco onderzoeken, en heb meteen de gelegenheid gebruikt, om me alle mogelijke inlichtingen te doen geven. Maar tot mijn leedwezen moet ik u zeggen, dat ik bij mijn eerste opinie ben gebleven. Het zou een willekeurig benadeelen van de bevolking zijn, zoo uw verzoek werd toegestaan. Het riviertje, dat u over uw koffieland wilt leiden, is volstrekt noodzakelijk, ja be

[196:]

paald onmisbaar voor de besproeiing der lager gelegen sawahs; en het zou tegenover de dessabewoners onverantwoordelijk wezen, hen van dat water te berooven."
"Onverantwoordelijk? Tegenover een inlander is niets onverantwoordelijk."
"Dat is uw opinie; niet de mijne."
"U weet misschien nog niet, dat de assistent-resident ten gunste van mijn rekest wil adviseeren?"
"Dat weet ik."
"Het is een zeer onaangename zaak voor mij, mijnheer Van Son. Uw advies in dezen benadeelt me misschien voor duizenden. Het land zou oneindig meer waard zijn, als het riviertje kon worden geleid, zooals ik dat vraag..."
"Het spijt me, waarlijk, het spijt me, mijnheer Van Berkum! Maar u zoudt toch niet willen, dat ik tegen mijn overtuiging sprak?"
De heer van Berkum laat die vraag vooreerst onbeantwoord. "U weet zeker, dat Van Trecht eerst ook van uw opinie was. Hij zag zelfs nog meer moeielijkheden, nog meer bezwaren - - - enfin, het heeft me mogen gelukken, hem tot andere gedachten te brengen - - - ! U weet, mijnheer Van Son, wij landheeren, wij toonen gaarne onze dankbaarheid aan de ambtenaren, die ons helpen willen - - -"
"Dat weet ik, mijnheer Van Berkum, en ook dat de landheeren daardoor dikwerf van eerlijke lui schurken maken."
"U neemt de zaak te hoog op, geloof me! U is pas in lndië, en u denkt - als ik het zeggen mag - nog bekrompen op sommige punten. Geloof me, een voorstel als wat ik u doen wilde, kunt u zonder eenig gewetensbezwaar aannemen. Het gouvernement verwacht

[197:]

niet anders van u. De traktementen van de ambtenaren, van het binnenlandsch bestuur zijn er op berekend om te worden aangevuld door de vrijwillige offers van grondbezitters, fabrikanten, Chinezen en inlandsche hoofden."
"Ik kan moeielijk gelooven, dat dit de bedoeling van het gouvernement geweest is, ofschoon ik u moet toestemmen, dat de traktementen, vooral in de lagere rangen, het begrijpelijk maken, hoe menig ambtenaar bezwijkt voor de verzoeking.- -"
"Niet waar? Nu mijnheer Van Son, ik wil openhartig zijn! Het zou mij minstens een paar duizend gulden waard zijn - - -"
"lk bid u, mijnheer, ga niet voort! Geloof me, het dient nergens toe, dit gesprek voort te zetten."
Van Son is opgesprongen, en de grondbezitter rijst eveneens overeind.
"Het spijt me…"
"Mij evenzeer! Maar mijnheer Van Berkum, laat mij deze gelegenheid aangrijpen, om u mijn vriendelijken dank te betuigen, ook uit naam van mijn vrouw voor de vele cadeautjes, die u ons in den laatsten tijd zond."
"O, 't is niet de moeite waard om van te spreken; het doet me genoegen dat ze u welkom waren!"
"O ja, ze waren ons zeer welkom, als bewijzen uwer vriendschap namelijk, maar ook als zoodanig alléén."
"Natuurlijk, natuurlijk! Groeten aan mevrouw!"
"Adieu, mijnheer Van Son!"
"Ze zouden me wel te pas zijn gekomen, die paar duizend gulden," mompelt Van Son, terwijl hij de fraaie equipage naziet. "Maar Goddank! zoover is het nog niet met me gekomen!" en hij neemt Emy, die voor

[198:]

mama kwam zien, of de visite nog niet weg was, op zijn schouder, en haast zich, de trouwe deelgenoot van al zijn bezwaren te gaan mededeelen, wat er is voorgevallen.

De rozen in den tuin stonden zoo weelderig, de klimplanten om het huis groeiden zoo dicht, dat het uitzicht op den weg er geheel door belemmerd werd. Vandaar, dat Gertrude, op dien middag, bezig bloemen te plukken, een vreemdeling het erf zag op komen, die voor Emile in zijn voorgalerij nog onzichtbaar bleef.
"Emile, daar komt iemand den tuin in," zei Gertrude.
"Een heer?"
"Ik weet niet of het een heer is, maar 't is een Europeaan, iemand die aan lager wal geraakt is, denk ik!" Dit laatste werd voor zichzelve gezegd, want de bezoeker was reeds naderbij gekomen.
Hoe groot was haar verbazing, toen de man met den gedeukten hoed, de oude, stoffige kleêren en de doorgeloopen schoenen, regelrecht op haar toetrad met de vraag: "Zeker Gertrude?" en haar zonder verdere toelichting hartelijk kuste.
"Oom Jan!" riep Emile uit de voorgalerij, en was in drie stappen bij hen.
"Dag Emile," zei oom Jan. "Wil je je ouden oom nog kennen? Zeg het gerust, als je je schaamt, mijn jongen, ik zal het je niets kwalijk nemen…"
"Oom?" vroeg Emile verontwaardigd.
Gertrude, van den eersten schrik bekomen, nam de bruine gebrande hand en drukte die.
"Omdat - zie je, kinderen, omdat ik een bedelaar ben... Ik heb geen andere kleeren, dan die ik aan het

[199:]

lijf heb... Ik zou je nooit lastig zijn gevallen, als ik nog een uitweg had gezien, maar... enfin, mijn jongen, ik kom je vragen, of je me voor een korten tijd wilt huisvesten…
Emile wendde het hoofd af; hij kon niet antwoorden, maar een klein, blond engeltje had zich tusschen de beide mannen ingedrongen, en een zilver kinderstemmetje vroeg: "Oom hier blijven, ja?"
"Emy, mijn lief, lief kind!" en in een oogenblik lag de oude man naast haar op de knieën.
"Huilt oom?" vroeg Emy. "Is oom stout geweest?"
"Neen kind," snikte hij, "niet stout, maar o, zoo ongelukkig!"
Toen Dora hem welkom geheeten en Gertrude thee geschonken had, viel het hun op, dat hij zoo onrustig was.
Van Son had eenig werk af te maken en ging naar zijn bureau, en nauwelijks waren de beide zusters met oom alleen gebleven toen Dora vroeg of hij nog ergens behoefte aan had?
"Neen, kind, neen!" Na een pauze: "Hoe laat eet je tegenwoordig?"
"Acht uur, oom."
"En nu is het vijf!" Dan weer na een langer stilte, aarzelend, met een donkeren blos op de gebruinde kaken: "Dora, kind, je zult me wel lastig vinden - - -
maar, zou er niet wat voor me te eten zijn... een beetje rijst of een stukje brood misschien..?"
Toen Dora terugkwam met brood en vleesch, en al wat zij in de kast had kunnen vinden, vond zij oom en nicht snikkend in elkanders armen - - - -
Dat was Gertrude's eerste ontmoeting met haar rijken oom uit de Oost.

[200:]

Er had zeker nooit een minder eischende logé bestaan dan oom Jan. Nog vóór Dora had gezegd, dat de kamer, zoo wel als het ledikant, waarin hij vroeger geslapen, had, nu door Gertrude waren ingenomen, stelde hij voor, dat hij op de bank in Emiles bureau zou logeeren; nog vóór Emile den volgenden morgen de melk voor zijn vrouw ging halen, stond oom daar reeds mee te wachten voor haar deur; aan het ontbijt waren radijsjes door hem in den moestuin gevonden, hoewel de tuinjongen beweerd had, dat er geen enkele meer was, en versche eitjes in het kippenhok aan de diefachtige kokkin ontrukt.
Dora, zenuwachtig door het weerzien van den goeden man in dien treurigen toestand, had den geheel en nacht niet geslapen, maar wilde toch opstaan; er was zooveel te doen.
Oom Jan vroeg om de sleutels, en alles ging geregeld zijn gang, en nooit was het zoo stil geweest in huis, als nu. Emy werd beziggehouden met de spelletjes, die Tina zoo duizendmaal met haar lieven vader gespeeld had.
Op een morgen, toen Emile rustig zat te werken in zijn kantoor, vloog hij eensklaps verschrikt op. Hoorde hij daar niet Dora's naaimachine snorren? En dat, terwijl de dokter haar zoo streng verboden had er op te werken…?
"Niet spotten met den ouden man," zei oom Jan, met een verlegen glimlach opziende; "ik heb dikwijls voor Tina gedraaid, en Dora zei dat ze zoo ten achteren was met haar naaiwerk ik ben zoo blij als ik jullie wat kan helpen." Emile spotte niet. Integendeel! toen er in den moestuin niets meer te doen viel, het

[201:]

naaiwerk gereed was, en al de zorgen voor Emy oom toch nog tijd overlieten, nam Emile den schijn aan, alsof hij heel veel in het net had te schrijven, en oom schreef, schreef, van den morgen tot den avond, gelukkig in het denkbeeld, dat hij zich zoo nuttig maakte.
Als er bezoek kwam, werd hij vergeefs gezocht. Gertrude had, toen ze haar eerste traktement ontving en er de veertig gulden had afgenomen, die ze was overeengekomen Dora 's maandelijks te restitueeren voor kost en inwoning, de allernoodigste kleeren voor hem gekocht, maar hij liet zich toch niet overhalen om te voorschijn te komen. Hij speelde met Emy, praatte met Niam, en vernam van haar, wat Emile en Dora zoo zorgvuldig verzwegen hadden, dat mijnheer en mevrouw het och! zoo zuinig overleggen moesten.
Ze meenden hun geheim goed bewaard te hebben, en daarom begrepen ze het niet, waarom oom Jan voor zooveel, wat hij zich vroeger goed smaken liet, bedankte, daarom schreven ze het aan verdriet en zorg toe dat hij nu zoo veel minder eetlust toonde, dan bij een vorig bezoek; daarom bemerkten ze het niet, hoe Niam hem 's morgens wat rijst in den warong haalde, en hij aan het ontbijt brood en vleesch en eieren voor de anderen liet.
Toch was er een, die alles begreep, alles doorzag en opmerkte, eene die den verlangenden blik verstond, door den ouden man geslagen op het glas wijn, dat Dora gebruiken moest; eene, die den heldenmoed begreep, gelegen in het laten voorbijgaan der andere schotels, en het zich voeden met rijst en niets dan rijst; eene, die telkens het vochtig oog afwendde van den armen zwerver, om met innerlijken haat te denken aan den man,

[202:]

dien ze de volle geldzakken har! zien wegbergen in de ijzeren brandkast op het kantoor. -
Adelaide klaagde, dat de nieuwe juf niet meer zoo vroolijk en aardig was, als in het begin; Mevrouw Van Welkendonck woonde de muzieklessen trouwer bij daar ze nu en dan de onderwijzeres op kleine onattenties meende te betrappen; Dora maakte de opmerking, dat Gertrude toch nog niet zoo geheel verzoend was met den afloop harer liefdesgeschiedenis, als ze dat wel wilde beweren; en Emile ontrust door het bleek gezichtje van zijn zuster, besloot eens onderzoek te doen naar de oorzaak harer treurigheid. -
"Neen, Emile, neen," riep ze gejaagd, "vraag me niets: 't is beter, dat ik mijn strijd alleen strijd!"
"Als je dat denkt, Trude… Maar, maak Dora tot je vertrouwde, vrouwen begrijpen elkaar zooveel beter."
"Dora? O neen, zij vooral mag niets weten, niets vermoeden."
"Maar zeg me alleen, Trude, betreft het - - - -?"
"Frank, o broer! heb ik je niet gezegd, dat ik lang geleden die bladzijde van mijn levensboek heb gesloten? Vraag niet verder, Emile! O, als je wist, hoe ik verlang je alles, alles toe te vertrouwen, je raad te vragen - "
"Maar lieve, wat weerhoudt je…?"
"Wat me weerhoudt? Dat. ik medelijden met je heb. O, Emile, mijn lieve, lieve broer!" en Gertrude, anders zoo kalm en vol zelfbeheersching, verborg weenend het hoofd in de handen. -

't Is avond. Een overvloedige regen heeft de atmospheer verfrischt; de wind, die straks gierde en loeide

[203:]

ruischt nog slechts in de toppen der boomen; of brengt uit een verwijderde kampong de klagende tonen der gamelang over; nu en dan wordt de stilte verbroken door groote regendroppels, die uit het gebladerte neervallen op den grond.
't, Is donker; een nacht zonder maanlicht of sterren, maar in het dichte groen fonkelen duizenden lichtgevende vliegjes; hier en daar, tegen de zwarte bergen, branden eenzame wachtvuren, ginds uit den krater verheft zich een roodgloeiende kolom, en nu en dan doorklieven de vurige flitsen van den bliksem het firmament.
Emile ligt achterover in zijn stoel geleund. Zijn vrouw is reeds sints verscheidene dagen niet opgestaan, en met hoeveel zusterlijke liefde Gertrude zijn wenschen ook zoekt te voorkomen, zij kan hem het gemis der geliefde niet vergoeden; zijn dwaze invallen worden niet gehoord, zijn vroolijke bijna jongensachtige lach verstomt, als Dora niet bij hem is.
Gertrude zit in gepeins verzonken; een gepeins, waaruit ze telkens opschrikt, nu door de vallende regendroppelen, dan door de bliksemstralen, maar meestal toch door de diepe zuchten, die naast haar worden geslaakt.
"Emile, ik ben besloten om morgen te vertrekken," klinkt eindelijk een schorre stem.
"Vertrekken? Waarheen?" vraagt Emile, verbaasd het hoofd opheffend.
"Waarheen?" herhaalt oom Jan als in een droom.
"Waarheen! - - - - Dat weet God!"
"Maar oom, hoe komt u op eens tot dat besluit? U weet, dat u ons hartelijk welkom zijt, dat u zich on

[204:]

misbaar gemaakt, hebt, niet alleen bij Dora en Emy…"
"Goede jongen!"
"Neen gekheid, oom; 't is de waarheid! Niet waar, Trude, we laten hem niet gaan!"
"U zoudt immers wachten op tijding van Samarang, oom?"
"lk heb tijding, kind!"
"En?"
"Hetzelfde als altijd. Er is reeds in voorzien."
"Arme oom!"
"Als dit nog alles was! Maar ik heb ook een brief van - - Tina! De familie, bij wie ze logeert gaat plotseling naar Holland; mijnheer is zwaar ziek geworden, morgen is daar aan huis vendutie... waar moet het kind blijven?"
"Laat ze hier komen oom!"
"Neen, Emile, dat nooit! Je hebt gedaan wat je kondt, om het voor me te verbergen en God weet hoe dankbaar ik je daar voor ben, mijn jongen." - hier zoekt oom in het donker Emile's hand, - "maar je hebt het zelf hard te verantwoorden - - - -"
"Neen, waarlijk oom, u vergist u!"
"Kinderen," zegt oom Jan, "laten we mekaar niets wijs maken! Ik ben hier nu twee maanden geweest, en bij al, mijn ellende en al mijn teleurstellingen, heeft het me gelukkig gemaakt te zien, dat er nog zulke trouwe, edele harten op de wereld kloppen, als van je beiden en van Dora, het lieve kind, maar ik mag geen misbruik maken van je goedheid, ik moet weg - - -"
"O, oom! ik smeek u, blijf hier!" spreekt Gertrude, nu nauw verstaanbaar. "Oom, ik kan! ik mag u niet laten gaan… ik…"

[205:]

"Gertrude lief, en jij ook, Emile, denk niet dat het alleen de bescheidenheid is, die me van hier drijft. 't Komt misschien niet te pas voor een armen landlooper zooals ik ben, maar o kinderen, heb je het niet begrepen; ik moet Tina weerzien, mijn arme, kleine Tina!"
En dan, na een lange stilte: "Ik ben nooit van haar gescheiden geweest, sints het oogenblik, dat haar vader haar in mijn armen lag - - - daarom ben ik zeker zoo laf, zoo kinderachtig, dat ik niet leven kan zonder haar… En toch, wat helpt het me, of ik haar weerzie? Ik kan haar niet langer onderhouden; ik moet haar gaan zeggen, dat ze - dat ze... O God, wat moet er van mijn arm kind worden? En Kamisah, mijn goede, trouwe Kamisah...? In Godsnaam dan… De vrouw terug naar de kampong... het kind - - "
"Neen oom! neen! Dat zal niet gebeuren. Niet zoo lang ik leef om te zeggen, wat ik weet. Niet zoolang uw eigen broer schatten bij schatten opstapelt van het geld, dat u toekomt…."
"Gertrude..!" klinkt het van twee paar bestorven lippen.
"Still stil! Laat me spreken! Houd me niet terug, Emile! Ik zou krankzinnig worden, als ik dat afschuwelijk geheim nog langer moest bewaren! - - - Oom uw vrouw behoeft niet terug te keeren naar de kampong; Tina is niet arm…want u zijt rijk oom, heel, heel rijk!"
"Wat bedoelt ze...?" vraagt de oude man verwilderd.
"Wat ik bedoel?" herhaalt Gertrude met de hand aan het hoofd. "Emile, zeg niet dat het een misdaad is om mijn eigen vader aan. te klagen..."

[206:]

"Doe wat recht en billijk is, Trude," brengt Emile die de vreeselijke waarheid begint te vermoeden, met moeite uit. "Spaar niemand!"
"Nu dan, God moge het mij vergeven, maar ik kan niet langer zwijgen! Oom, grootva heeft niet dat kleine sommetje nagelaten, wat u in der tijd ontvangen hebt, maar - - - meer dan twee ton!"
"O God! O God!" kreunt Emile met de handen voor het gelaat geslagen.
Oom Jan brengt geen woord over de van een gescheiden lippen; hij luistert slechts met ingehouden adem, met groote klamme zweetdroppels op het voorhoofd.
Gertrude gaat steeds voort met verhalen, maar haar adem is kort en gejaagd; met moeite stoot ze de onsamenhangende volzinnen uit: "Ik had veel ontdekt tijdens de ziekte van Bernard. Maar niet alles! Ik had geen zekerheid! Ik vermoedde maar - - - ik had geen zekerheid - - - papa hield maar steeds vol, dat al het geld, dat ik voor hem had zien uittellen, aan clienten behoorde. En ik, ik was dwaas genoeg nog te twijfelen - Vóór mijn vertrek naar hier moest ik een paar dagen bij tante Aleida gaan logeeren; zij was daarop gesteld. Zij vertelde mij veel van haar man, hoe schandelijk die haar behandeld had, hoe hij geheel haar fortuin had doorgebracht - - - - toen vroeg ik haar hoe groot dat fortuin was geweest. Ze zei me dat ieder Jan, Arnold en zij vijf en zeventig duizend gulden had geerfd..."
"Vijf en zeventig duizend gulden! Neen, Trude neen! - - - -"
"Ja oom. Het is de waarheid! Nu weet je ook, Emile,

[207:]

waarom ik zoo vreeselijk schrikte, toen oom laatst op mijn vraag of hij dan al wat hij georven had in die tabakszaak had gestoken, antwoordde: "Dat was zoo veel niet, Trude, vijftien duizend gulden maar."
"O, wat ik geleden heb sedert die ontdekking, dat weet niemand! wat het mij gekost heeft oom zoo te zien lijden! Maar nu weet u alles! 't Is vreeselijk - - - en toch, Goddank! dat ik eindelijk van dien last bevrijd ben."
"Ik dank je, Trude!" Jan drukt de tengere gestalte die beeft van het hoofd tot de voeten, aan zijn borst. "ik dank je!"
"Mijn vader een dief, een bedrieger!" klinkt een schorre, klanklooze stem.
Daar slaat oom Jan den arm om den diepgebogen man.
"Mijn jongen, wat de vader aan me heeft misdaan, dat hebben zijn kinderen aan me vergoed!"
Toen de heer Van Son zich eenigszins hersteld had van den indruk door Gertrude's mededeeling op hem gemaakt, bleef hij maar steeds terneer zitten, hoofdschuddend en mijmerend, soms ook met groote tranen in de trouwe oogen.
"'t Is hard," zuchtte hij. "'t Is hard, zoo zijn rechtmatig erfdeel te verliezen, zoo bedrogen te worden, - - - en dat, door Arnold, dien ik altijd zoo hoog stelde - - - door Lala, de eenige vrouw, die ik heb lief gehad. 't Is hard…"
Zoo zat oom Jan uren aaneen met zijn kort pijpje aan de lippen, te peinzen en te mompelen als een plotseling verouderd, plotseling verlamd grijsaard.

[209:]

Waarvan hij sprak, niet van zijn eigendom terug te vorderen.
Emile achtte zich verplicht hem daaraan te herinneren.
"Ik kan niet, mijn jongen, ik kan niet! Mijn eigen broêr, uw vader, als dief aan te klagen, ik kan niet!"
"Ik stem u toe oom, het is verschrikkelijk, maar bedenk uw vrouw en kind lijden gebrek!"
Maar oom Jan streek met de groote handen over het verweerd gezicht en zuchtte: "ik kan niet!"
"Als uzelf eens naar Holland gingt, om te beproeven of de zaak niet te regelen zou zijn tusschen u beiden, zonder inmenging van vreemden, zonder nadeel voor papa's goeden naam!"
"Als dat kon!" zuchtte oom Jan, "dat zou misschien het best wezen! Maar toe kom ik aan het geld voor de reis?"
"Laat dat aan mij over, oom," zei Gertrude bepaald.
Den volgenden morgen, nog vóór ze de les begon, zocht ze mevrouw Broks op in den dispens, waar deze druk bezig was zoetzuur te maken.
"Mevrouw, ik kom u een groote gunst vragen. Ik heb op het oogenblik geld noodig, veel geld. Wilt u mij zeshonderd gulden voorschot geven op mijn traktement? u kunt maandelijks dertig gulden inhouden."
"Heb ik ooit van mijn leven?" riep mevrouw Broks lachend.
"En mijnheer Stricke dan? Nu, je hoeft niet te kleuren. Of dacht je oude njonja dokter te kunnen beet nemen? Neen, meisjelief, ik zie hem wel telkens binnengaan bij Van Son. Maar wat het geld betreft - - - - ajo kokkie ankat!"

[210:]

Het zoetzuur was op het punt te gaan verkoken en het duurde geruimen tijd voot mevrouw haar oogen of gedachten van het brouwsel kon aftrekken.
"U zei, mevrouw?" vroeg Gertrude eindelijk.
"O ja, wat was het ook weer? Ja, van Stricke. Ik heb er verstand van kind! - je begrijpt, drie mannen! maar ik zeg, hij is tot over de ooren toe verliefd!"
"Maar - -.- er is hier geen sprake van hem, mevrouwlief."
"Dat is waar ook, je spreekt over dat geld. Jij moet met mijn man weten."
De dokter was niet alleen gaarne bereId om aan het verzoek te voldoen, maar hij nam de gelegenheid waar om Gertrude mede te deelen dat hij en zijn vrouw op Adelaides dringend verzoek besloten waren om haar tegenwoordige juf weg te zenden. Haar contract voor den tijd van vijf jaren zou over eenige maanden geeindigd zijn, wilde Juffrouw Van Son dan in haar plaats komen?
De voorwaarden waren f 125 's maands traktement, benevens kost en inwoning.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina